13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Jaren geleden stond ik tussen een massa mensen op het volgepakte Leidseplein in Amsterdam en keek vol verwachting omhoog naar het balkon van de Stadsschouwburg. Als een vleesgeworden droom verscheen daar na lang wachten de man die de verpersoonlijking was van alles waar een grote groep mensen in Nederland zich jaren voor had ingezet: de anti-apartheidsheld Nelson Mandela. Hij was de man van de verzoening, de man die de zwarte bevolking zijn trots en waardigheid had teruggegeven. En vanaf het balkon van de stadsschouwburg bedankte hij op die zomerdag in 1990 Nederland voor zijn bijdrage tegen apartheid.
Maar een krappe eeuw eerder werd het Nederlandse volk eveneens bedankt door een beroemde held uit Zuid-Afrika, alleen was dat een witte Afrikaner. Hij was diep dankbaar voor de steun die hij en zijn volk hadden ontvangen in de boerenoorlog tegen de Engelsen. Paul Kruger was, aldus het verhaal, dankzij een schip van koningin Wilhelmina op het nippertje aan de Engelse tegenstanders ontsnapt en kon in het 'moederland' op adem komen.
De tegenstelling kan bijna niet groter zijn. Nelson Mandela, de zwarte activist tegen apartheid, en Paul Kruger, de witte Afrikaner die een volk aanvoerde dat de christelijke beschaving in Afrika dacht te vertegenwoordigen en dat enkele decennia na de Boerenoorlog de macht kreeg in Zuid-Afrika om vervolgens het in Nederland zo gehate apartheidssysteem in te voeren.
Toen dat in 1948 gebeurde, besteedde Nederland er nauwelijks aandacht aan: men likte nog de wonden van de Tweede Wereldoorlog en brak zich het hoofd over de kwestie Indonesië. Zuid-Afrika werd gezien als een blank land van stamverwanten. Met de zwarte meerderheid in het land bestond geen contact en de beelden over zwarten die er waren, waren vooral ingekleurd door de koloniale ervaringen. De zwarte protesten tegen apartheid in de jaren vijftig in Zuid-Afrika gingen vrijwel geheel langs de Nederlandse pers heen. Maar aan het begin van de jaren zeventig is de Nederlandse houding tegenover de apartheid grondig veranderd. De nazaten van Kruger hebben dan vrijwel al hun krediet verloren, terwijl de ooit als 'terrorist' bestempelde Mandela steeds meer tot een held uitgroeit. De Anti-Apartheidsbeweging Nederland en het Komitee Zuidelijk Afrika worden opgericht en de periode van acties tegen Shell, Outspansinaasappelen en voor het ANC begint.
Wat was er met de Nederlanders gebeurd, dat zij de oude verbondenheid met de 'stamverwante' Afrikaners hadden ingeruild voor solidariteit met de toch vooral vreemde zwarte Zuid-Afrikanen? Het antwoord op die vraag moet vooral worden gezocht in kerkelijk Nederland, want daar liggen de wortels van de anti-apartheidsbeweging, zoals ik u nu zal laten zien.
De verschuiving van de aandacht van Paul Kruger naar Nelson Mandela, of met andere woorden van de blanke broeders naar de zwarte vreemden, vindt op een heel uitgesproken wijze in de Nederlandse calvinistische kerken plaats. En dan heb ik het over de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dat heeft vooral te maken met de geloofsband tussen de blanke broeders. In 1948 kijken de kerken naar Zuid-Afrika door de bril van deze broeders in het geloof, de witte zusterkerken. In 1972, wanneer de seculiere anti-apartheidsbeweging goed op gang komt, hebben ze grotendeels de kant gekozen van het zwarte verzet. De omslag verloopt in drie periodes, die steeds korter en intensiever worden: 1945-1960, 1960-1968 en 1968-1972.
1. 1945-1960
De theologische rechtvaardiging van apartheid, die voor veel Afrikaners de basis van Apartheid vormt en die inhield dat God en de bijbel willen dat wit en zwart apart staan en niet samen mogen leven, heeft in de Nederlandse kerken nooit werkelijk voet aan de grond gekregen, maar er bestond wel begrip voor het tijdelijk apart leven van groepen met een verschillende cultuur en levensstandaard, vooral door de eigen ervaringen in de zending in Nederlands-Indië.
Maar het is diezelfde zendingsbeweging die een belangrijke impuls geeft aan de veroordeling van apartheid. De bevrijdingsstrijd van Indonesië opent de ogen van mensen als Hans Hoekendijk, Jo Verkuyl en Johan Bavinck voor de onrechtvaardigheid van het eigen koloniale bestel. Dit zorgt voor een belangrijke verschuiving: de koloniale aanduidingen van de zwarte bevolking, zoals kaffer, naturel etc. worden in de ban gedaan. Niet langer wordt apartheid benaderd als een vraagstuk van culturele pluraliteit, maar het wordt voortaan in de eerste plaats gezien als een probleem van gelijkheid en gerechtigheid. De ervaringen van de kerk met de arbeidersbeweging versterken dit. In de negentiende eeuw liet de kerk een groep armen en lager opgeleiden in de steek. Dat mag zich in de twintigste eeuw niet nog eens herhalen, vonden velen. Bijvoorbeeld voor iemand als de rode dominee Jan Buskes is dit een belangrijk motief.
Maar de kritische blik op apartheid wordt toch vooral ingegeven door de gebeurtenissen tijdens de Duitse bezetting, de confrontatie met de ideologie van het nationaal-socialisme en de schok die de jodenvervolging teweegbrengt. Wanneer oud-verzetsmannen zien dat ook in Zuid-Afrika mensen worden uitgesloten op grond van 'ras', maar dit keer op grond van hetzelfde geloof dat hen inspireerde tot verzet tegen het racistische nationaal-socialisme, wordt de ontzetting over de jodenvervolging niet zelden tot een geloofscrisis. Deze crisis is misschien wel de belangrijkste inspiratiebron voor het verzet tegen apartheid.
De ervaringen in de Tweede Wereldoorlog werken nog op een andere manier door: zij leggen de basis voor vernieuwing in de kerken. De hervormde kerk kiest onmiddellijk na de oorlog voor een open houding tegenover de samenleving. Bij de gereformeerde kerken duurt het langer, maar ook hier zijn al snel na de oorlog pleidooien te horen voor een open kerk. De verhouding tussen kerk en politiek wordt onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog een thema in de kerken. Veel vragen met betrekking tot apartheid staan in het kader van dit debat. Zo bepaalt het antwoord op de vraag of ethische en politieke kwesties tot het hart van het christelijk geloof behoren en of de kerk zich hierover moet uitspreken in verregaande mate het standpunt ten aanzien van apartheid.
In de periode van 1945 tot 1960 krijgen drie processen vorm die cruciaal zijn voor de toenemende aandacht van de kerken voor de slachtoffers van apartheid. Dat zijn in de eerste plaats de toewending van de kerk naar de samenleving, ten tweede het afbrokkelen van het koloniale wereldbeeld en daarmee de verstoring van oude beelden over wit en zwart, en ten derde de groei en opbouw van de oecumenische beweging door met name de oprichting van de Wereldraad van Kerken, die als eerste contacten legt met zwarte kerken en zwarte leiders in Afrika en de Verenigde Staten. Dit directe contact draagt in hoge mate bij aan de bewustwording met betrekking tot apartheid en racisme.
2. 1960-1968
In de jaren 1960 tot 1968 staat de mondialisering van de samenleving centraal. Zij gaat gepaard met een hoopvolle stemming. Meer inzicht in en betere kennis van de spanningen tussen Oost en West, rijk en arm en zwart en wit zullen helpen die spanningen op te lossen, zo is de verwachting. De dekolonisatie zet door en gaat gepaard met een nieuw zwart zelfbewustzijn. Tegelijkertijd is er in Zuid-Afrika sprake van toenemende repressie door het apartheidsregime. Het politieoptreden in Sharpeville, waar in 1960 69 doden vallen, schokt de wereld, maar het wordt pas een waterscheiding in het licht van de opkomst van zwart verzet in Amerika en Afrika, waar ook gewapend verzet niet langer wordt geschuwd. Voor de bewustwording met betrekking tot racisme is vooral de Amerikaanse burgerrechtenbeweging voor Nederland van grote betekenis geweest. Voor het eerst zien witte Europeanen zwarten optreden als zelfbewuste leiders. Het beeld van de zwarte als een afhankelijk en kinderlijk schepsel moet worden bijgesteld.
Dankzij mensen als Albert Luthuli en Eduardo Mondlane, maar vooral dankzij Martin Luther King, wordt verzoening tussen zwart en wit een belangrijk streven voor de kerken. Dit komt in 1966 tot uitdrukking in het eredoctoraat voor King van de Vrije Universiteit.
De Wereldraad van Kerken is de Nederlandse kerken opnieuw een stap vooruit. Blijven de Nederlandse kerken nog voornamelijk gericht op het bestrijden van de isolatie van de witte kerken door middel van dialoog, de Wereldraad verliest langzaam het vertrouwen in de beproefde methode van intensivering van oecumenische contacten met de witte kerken en het rond de tafel brengen van de verschillende partijen. Door directe contacten met zwarte leiders en bevrijdingsbewegingen wordt men zich steeds meer bewust van de factor macht in de relaties tussen wit en zwart.
3. 1968-1972
Het jaar 1968 wordt een keerpunt. De moord op Martin Luther King dempt de hoopvolle stemming. De Wereldraad van Kerken lanceert in 1968 het Programme to Combat Racism (PCR) en daarmee verlaat zij het vertrouwde kerkelijke harmoniemodel. Het speciale fonds van het PCR geeft geld aan zwarte bevrijdingsbewegingen zonder een controle op de giften uit te oefenen. Het gaat daarbij om een symbolische overdracht van macht. Zoiets is nog niet eerder door een kerk gedaan. De overdracht van macht komt in de plaats van hulpverlening en bemiddeling. Dit programma roept veel verzet en discussie op in de kerken, maar draagt juist daardoor bij aan de bewustwording over apartheid en racisme. Niemand kan er meer omheen zijn keuze te bepalen. In 1968 is nog maar 5% van de gereformeerden de mening toegedaan dat het niet aan de kerk is om de apartheid af te keuren. 80% wil dat de kerken zich openlijk uitspreken voor gelijkheid tussen de rassen. Het blijft overigens moeilijk om ook concreet de apartheid af te wijzen tegenover de zusterkerken, maar tenslotte kiezen de kerken in respectievelijk 1971 en 1978 toch voor het antiracisme-programma, waarop de witte Zuid-Afrikaanse kerken de contacten verbreken.
De visie op verzoening blijkt cruciaal bij de houding in de kerken tegenover apartheid. Er zijn kortweg drie posities. Een kleine groep vindt dat dit een persoonlijke zaak is tussen God en mens en dat politieke zaken als apartheid daar buiten gehouden moeten worden. De tweede en grootste groep gaat uit van het harmoniemodel, waarbij men de kerken het liefst boven de partijen ziet staan en men het meest verwacht van mentaliteitsverandering. De derde groep is het meest invloedrijk geweest als het gaat om apartheid. Het is de nieuwe controversiële opvatting van verzoening van de oecumenische beweging. Wanneer de sleutel tot verandering bij de groep met de grootste macht wordt gelegd, moeten de slachtoffers van racisme wachten tot de witte bazen bereid zijn hun geprivilegieerde positie op te geven. Om een werkelijk gelijkwaardig gesprek te kunnen voeren, zal in de eerste plaats iets moeten veranderen aan de machtsverhoudingen tussen wit en zwart, zo is de conclusie. En dat betekent dat verzoening niet mogelijk is, wanneer ook niet tegelijkertijd gerechtigheid wordt gedaan. Deze visie ligt ten grondslag aan het eerder genoemde antiracisme-programma.
Het is vooral dankzij deze opvatting dat de Nederlandse kerken een belangrijke rol hebben kunnen spelen wat betreft de bewustwording ten aanzien van apartheid in de Nederlandse samenleving. Ook de socialistische zuil is in dit opzicht van belang geweest, die was bovendien vroeger en radicaler tegen apartheid, maar de kerken hebben een grotere invloed gehad.
Door hun kerkelijke contacten met Zuid-Afrika zijn de Nederlanders goed geïnformeerd over de situatie in dat land. Mensen als Beyers Naudé en Alan Boesak, die de Nederlandse publieke opinie over apartheid beïnvloeden, zijn via de kerken naar Nederland gekomen. De problematische geloofsband met de blanke broeders brengt met zich mee dat men zich in de kerken zeer intensief met Zuid-Afrika bezig houdt en zich verantwoordelijk voelt voor veranderingen ten goede. Het is daarom geen toeval dat aan de wieg van vrijwel alle anti-apartheidsgroepen die begin jaren zeventig worden opgericht, predikanten en leden van de beide grote protestantse kerken staan. Daarom kan toch worden gesteld dat deze kerken dankzij de oecumenische beweging een cruciale rol hebben gespeeld in de verschuiving van de solidariteit van Nederland van Paul Kruger naar Nelson Mandela.
Erica Meijers, 11 maart 2009