13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
'Kun jij geen Geert Mak-achtig boek voor ons schrijven?' Hoe vaak uitgevers me de afgelopen jaren deze vraag hebben gesteld, weet ik niet meer. Wél dat het me moeite kostte me hier iets bij voor te stellen. Een Geert Mak-achtig boek, wat is dat in godsnaam? Ook die uitgevers bleven dan het antwoord meestal schuldig. Ze mompelden iets van 'historisch verhaal' en 'voor een breed publiek', maar dachten volgens mij vooral aan six digit oplagecijfers. Het Geert Mak-achtige boek is een fenomenaal succes. En je hebt tegenwoordig ook verschillende subdivisies, zoals het Frank Westerman-achtige boek, het Annejet van der Zijl-achtige boek, en het Judith Koelemeijer-achtige boek, die allemaal net even een ander accent hebben, maar overduidelijk zijn geschreven voor 'een breed publiek', dat ze gezien hun enorme oplagecijfers ook bereiken.
Het Geert Mak-achtige boek – historici mogen er graag op afgeven. Willem Melching verweet onlangs Geert Mak een soort Anton Pieck-geschiedschrijving te bedrijven, wat onzin is, want zo gezellig en knus is het in de boeken van Mak helemaal niet, en zo idealiserend schrijft hij niet over het verleden. Ook een veel over geschiedenis schrijvende journalist als Jan Blokker mocht er graag over mopperen, totdat Het vooroudergevoel ook bij hem de kassa deed rinkelen.
Boeken over historische onderwerpen die zo zijn geschreven dat ze voor een groot publiek toegankelijk zijn, voorzien duidelijk in een behoefte. En dat is natuurlijk helemaal niet vreemd. In september 2004 sprak ik een jongen – pardon, man – die zo'n zes of zeven jaar jonger is dan ik. Dat leeftijdsverschil lijkt niet zo veel, maar omdat we op verschillende scholen zaten, is het werkelijk een schier onoverbrugbare kloof. Ik zat op de School met den Bijbel, waar door de hoge ramen de jaren zestig slechts mondjesmaat naar binnen schenen en wij nog werden doordrenkt met het glorieuze verleden van Willem van Oranje, de Watergeuzen, Michiel de Ruyter et tutti quanti. Hij daarentegen zat begin jaren zeventig op de school waar zijn vader directeur was. Die vader was een van de meest vooruitstrevende onderwijsvernieuwers van Nederland, wat niet alleen bleek uit het feit het schoolhoofd zomer en winter op blote voeten liep en dat er in de klaslokalen geen klokken hingen – men wilde de nog onbedorven kinderziel immers niet in het verstikkende keurslijf van de kapitalistische arbeidsdiscipline persen – maar ook dat het abjecte, nationalistische en imperialistische vak geschiedenis nagenoeg was afgeschaft.
Wat toen nog pioniersarbeid was – het uitwissen van het collectieve geheugen – werd al spoedig overheidsbeleid. Mijn voormalige dorpsgenoot vertelde me dan ook hij een flink deel van de zomer had besteed aan het lezen van Geert Maks kort daarvoor verschenen In Europa. En hij was bepaald niet alleen, zo vertelde hij, want overal op de camping in Frankrijk zag je, voor de onvermijdelijke De Waardtenten, dertigers en beginnende veertigers dat immens dikke, blauwgroene boek lezen.
Aan boeken waarmee een breed publiek zich in historisch opzicht kan bijscholen, is dus zonder meer behoefte. Maar hoe pak je zoiets aan? De meest voor de hand liggende, de meest haalbare methode, is het kiezen van heel beperkt onderwerp – één persoon, één dorp, één bepaalde gebeurtenis – om van daaruit uitstapjes te maken naar de grote wereld eromheen. Dat is nog te overzien en dat is nog binnen beperkt tijdsbestek te doen. Geert Mak kon In Europa, dat in feite een collage is van een enorme reeks van die kleine onderwerpjes, pas schrijven toen hij succesvolle boeken had geschreven over zijn eigen familie en een klein Fries dorpje.
Omdat lezers graag lezen over andere personen, met wie ze zich kunnen identificeren of over wie ze zich kunnen verbazen, is een levensbeschrijving een zeer geëigend genre om een wat breder verhaal te vertellen, op voorwaarde dat de auteur zich niet beperkt tot de belevenissen van de hoofdpersoon, maar die juist gebruikt om de context te schilderen: de milieus waarin zo iemand verkeerde, eventuele politieke of culturele bewegingen waar iemand bij betrokken was, ingrijpende gebeurtenissen als crisis, oorlog, vervolging, het veranderen van zeden en maatschappelijke verhoudingen, en ga zo maar door.
Uiteraard kun hiervoor een bekende figuur nemen, maar dan ga je automatisch een 'echte' biografie schrijven, dan komt alle nadruk juist weer op het particuliere te liggen. En omdat zo'n figuur per definitie veel heeft meegemaakt dat het vermelden waard is, schiet de context er vaak bij in. Bovendien moet de lezer zich maar net voor die ene figuur interesseren.
Daarom is een levensbeschrijving van een tamelijk onbekend iemand vaak beter geschikt om een bepaalde tijd te schetsen. De 'held' of 'heldin' – beiden tussen aanhalingstekens – treden als het goed is minder op de voorgrond, zijn meer inwisselbaar met andere 'gewone' – ook tussen aanhalingstekens – mensen. Bovendien, biografieën van bekende mensen zijn vaak success stories, de personen in kwestie zijn meestal knapper, begaafder, bijzonderder, en in ieder geval succesvoller dan de gemiddelde lezer. Zoiets wekt bewondering, maar kan ook afstand creëren. Dit geldt echter niet voor biografieën waarin de auteur duidelijk uit is op debunking van de hoofdpersoon. Wanneer iemand kleiner blijkt dan de meeste tijdgenoten dachten, kan dat bij de lezer af en toe een prettig gevoel oproepen ('Kijk eens aan, eigenlijk was dat ook maar een sukkel'). Maar na een paar honderd bladzijden begint dat niet zelden te irriteren, dan denk je: als het allemaal zo weinig voorstelt, waarom zit ik dit allemaal tot mij te nemen?
Dit gevaar loopt de auteur van een levensbeschrijving van een tamelijk onbekend figuur ook. Toen ik het afgelopen jaar, op de vraag waar ik mee bezig was, iets vertelde over het boek dat vandaag is verschenen, hoorde ik niet zelden de vraag: moeten we dat allemaal weten? En dan gaat mijn boek niet bepaald over een vrijgezelle kleuterjuf die veertig jaar in hetzelfde Drentse dorpje voor de klas heeft gestaan, en die verder alleen penningmeester van de lokale Oranjevereniging is geweest. De hoofdpersoon van mijn boek had een iets turbulenter leven.
Elisabeth Spanjer werd in 1915 geboren als kind van anarchistische ouders, voor wie het huwelijk een 'burgerlijk' en dus verfoeilijk instituut was. Haar jeugd was bijzonder rusteloos – ze bezocht niet minder dan acht verschillende lagere scholen en kreeg op de HBS les van Menno ter Braak – en vanaf haar zestiende woonde ze in huis bij de bekende revolutionair-socialist Henk Sneevliet. Ze was actief in diens revolutionair-socialistische beweging, raakte bevriend met de Duitse balling Willy Brandt, correspondeerde als internationaal secretaris van de Leninistische Jeugdgarde met Lev Trotski, was betrokken bij het overlopen van Russische spionnen, en werd rond haar twintigste de minnares van Sneevliet. Daarna had ze een relatie met de dichter en mede-oprichter van de Filmliga, Henrik Scholte. Ook raakte ze eind jaren dertig bevriend met de roemruchte bibliothecaresse van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Annie Adama van Scheltema, voor wie ze allerlei opdrachten uitvoerde. Bij een bezoek aan het hoofdkwartier van de Franse trotskisten, op verzoek van Annie Adama en professor Posthumus, werd ze als staatsgevaarlijk element gearresteerd.
Tijdens de oorlog werkte ze voor de Duitse regisseur Hans Steinhoff, onder andere als productie-assistentie bij de opnames van de in Nederland opgenomen film Rembrandt. Eind 1944 kreeg ze in Duitsland een kind van een Nederlandse collaborateur. Met een doodziek kind maakte ze begin 1945 de onophoudelijke bombardementen op Berlijn mee. Na de oorlog trouwde ze met de roemruchte Joop Zwart, die in het verwoeste Berlijn speurde naar informatie over vermiste Nederlanders. Samen met Zwart smokkelde ze in opdracht van de Nederlandse regering deviezen en stal ze uit Russische archieven in Oost-Berlijn dossiers van voormalige concentratiekampgevangenen. Vanaf begin jaren vijftig dreef ze het persagentschap Deutsche Korrespondenz en in 1956 vertrok ze met hulpgoederen naar het opstandige Boedapest. Ze was bevriend met tal van intellectuelen en politici, onder wie de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken en kortstondige premier, Mosje Sjarett. Eind jaren zestig richtte ze samen met haar tweede man, Frank Fisher, en Karel van het Reve de Alexander Herzen Stichting op, die zich inzette voor de dissidenten in de Sovjet-Unie. Zij was de literair agente van dissidenten als Amalrik en Sacharov en zorgde ervoor dat hun boeken door Westerse uitgevers werden gepubliceerd.
Wanneer je negatief wilt zijn, kun je niet alleen wijzen op haar niet bijster glorieuze oorlogsverleden – al hielp ze ook onderduikers en smokkelde ze op haar vele reizen documenten – maar kun je ook zeggen dat ze haar belang alleen ontleende aan haar omgang met belangrijke mensen. Tot op zekere hoogte is dat zo, al heeft ze vanaf de jaren vijftig ook een zelfstandige rol gespeeld en heeft ze zeker voor de Russische dissidenten heel belangrijk werk gedaan. Maar inderdaad, een wereldhistorische rol heeft ze niet gespeeld. Wanneer dat echter het criterium zou zijn, dan bleven heel wat biografieën ongeschreven.
Het interessante aan het leven van Elisabeth Spanjer is dat ze het op de een of andere manier altijd voor elkaar kreeg om dáár waar het gebeurde, met haar neus vooraan te staan. Door in mijn boek als het ware een groot stuk met haar op te lopen, maakt de lezer een wandeling door interessante delen van de geschiedenis van de twintigste eeuw. Tijdens deze tocht maakt hij of zij kennis met allerlei boeiende figuren en gebeurtenissen, die weliswaar niet tot de 'canon' van de geschiedenis behoren en die in het geschiedenisonderwijs niet aan bod komen, maar die niettemin heel interessant zijn.
Maar of u dat nou allemaal moet weten? Tja, dat moet u natuurlijk zelf uitmaken. Niets moet, maar volgens mij is het wel leuk.
Rob Hartmans, 13 juni 2007