13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Drie belangrijke boeken over kolonialisme… wie, zoals ik, ook geïnteresseerd is in de koloniale geschiedenis buiten de koloniën, heeft een ruime keus. Bedankt dus, voor deze uitnodiging.
Laat ik eerst mijn visie op de historiografische context geven.
Binnen de Nederlandse geschiedschrijving is, naar mijn mening, de koloniale geschiedenis sinds de dekolonisatie te veel apart komen te staan. Het werd een specialisme, weliswaar intensief beoefend, maar ‘naast’ de meer Europacentrische Nederlandse geschiedenis. Dat is problematisch, omdat het kolonialisme van die Nederlandse geschiedenis een integraal onderdeel uitmaakt. Ga alleen maar na in hoeveel biografieën van Nederlandse politici koloniale verbindingen een rol spelen. Ook is deze splitsing er mede debet aan dat in internationale vergelijkende discussies maar zelden analyses opduiken van het Nederlands kolonialisme. Soms gebeurt dat wel, zoals in het werk van Ben Anderson over natievorming, of van Ann Stoler over macht, gender en etniciteit in koloniale verhoudingen. Maar dan spitst de argumentatie zich toe op de koloniale wordingsgeschiedenis van Indonesië, terwijl daarmee samenhangende ontwikkelingen in Nederland buiten beeld blijven. Dat die wisselwerking in historisch debat ontbreekt wordt ook geïllustreerd door het feit dat het in Nederland in historische enin politieke kring nauwelijks doordringt dat Indonesië dit jaar viert hoe 100 jaar geleden, in 1908, Boedi Oetomo werd opgericht. Het wordt beschouwd als de eerste organisatie die expliciet uitdrukking gaf aan de idee van een Indonesische natie. Wat de Nederlandse interesse betreft is er een groot verschil met de viering van 400 jaar VOC in 2002.
De aparte positie van koloniale geschiedenis heeft nog een ander nadeel. Discussies over het koloniale verleden binnen andere wetenschapdisciplines krijgen te weinig weerklank, opvolging of repliek vanuit de geschiedwetenschap. Denk aan vergelijkende literatuurwetenschappen, sociale wetenschappen of algemene cultuurwetenschappen, met hun onderzoek naar bijvoorbeeld intertextualiteit in Indische letteren, kampherinneringen, etnografische geschiedenissen, de eerste feministische golf en de koloniën, of burgerschap en migranten.
Kortom, ik wil pleiten voor meer oog voor de niet-Europese dimensie van de Nederlandse geschiedenis met alle koloniale verbindingen van dien, ter versterking van het debat over die geschiedenis, zowel in eigen land als internationaal. Tegen die achtergrond heb ik mijn boeken gekozen.
Het eerste boek dat ik hier wil introduceren is: Sartono Kartodirdjo, The peasants revolt of Banten in 1888. Its conditions, course and sequel. A case study of social movements in Indonesia. Het is een proefschrift uit 1966 over een opstand in Tjilegon, de hoofdstad van de afdeling Anjer op Java, verdedigd bij Wim Wertheim, kort na de coup van 1965. Sartono Kartodirdjo die vorig jaar op 86 jarige leeftijd overleed, is de belangrijkste Indonesische historicus van deze tijd. Ik pakte zijn boek weer op na een discussie met Bambang Purwanto, hoogleraar geschiedenis en historiografie aan de Gadjah Mada Universiteit van Yogyakarta, met wie ik samenwerk in een project over de samenhang tussen Nederlandse en Indonesische culturele en politieke natievorming. Ik vroeg Purwanto waarom Indonesische historici zich zo weinig laten horen in het debat over subaltern studies dat in de jaren tachtig door Indiase historici is aangezwengeld. Purwanto verwees naar Kartodirdjo en zijn peasants revolt. Volgens hem deden de subaltern historians als Ranajit Guha, Dipesh Chakrabarty of Gyan Prakash niet zoveel nieuws, met hun zoektocht naar de stem van de ‘stemloze’ boeren en andere marginale groepen in het koloniale bestel.
Purwanto heeft daarin gelijk. In The peasants revolt wordt expliciet geprobeerd om vanuit een multidisciplinaire geschiedschrijving voorbij het Neerlandocentrische perspectief van de geschreven koloniale bronnen te komen. Het onderzoekt basisstructuren en onderstromen van verzet in de Bantense plattelandssamenleving die door de opgelegde koloniale bestuursstructuur onder grote druk kwam te staan. Er zijn vele kritische vragen gesteld bij de benaderingswijze van de Indiase subaltern studies group en vooral ook bij hun aanspraken op een nieuw soort geschiedschrijving. Zo constateerde de toonaangevende feministische literatuurwetenschapper Gayatri Spivak dat het per definitie niet mogelijk is dat de subaltern voor zichzelf spreekt, voor zichzelf de historische lijnen trekt van het verhaal waarin de historicus hem of haar een expliciete plaats geeft. Praten of schrijven – of te wel, overgeleverde verhalen, culturele en religieuze praktijken, ooggetuigenverslagen, geruchtencircuits en geschreven bronnen – bevatten allerlei soorten van historische informatie. Het blijft de historicus die interpreteert en die spreekt namens deze stemloze groep. In het verlengde van die kritiek begon de historicus Badri Narayan Tiwari in Allahabad enkele jaren geleden met het systematisch verzamelen van populaire geschriften van Dalits in Uttar Pradesh en Bihar. Het gaat om boekjes en redevoeringen waarin zij hun huidige politieke visie verbinden aan een eigen beeld van de geschiedenis. Hoeveel gezag heeft dat geschiedbeeld van Dalits ten opzichte van de academische geschiedschrijving? Het zijn vragen die ook in de Indonesische context van belang zijn, en waarvoor intensivering nodig is van het debat tussen historici en cultuurwetenschappers. Het werk van Sartono Kartodirdjo biedt voor de Nederlands-Indonesische context een inspirerend vertrekpunt.
Het tweede boek dat ik hier wil voorstellen benadert die vraag van stemmen over het verleden op een andere manier. Het betreft het epische gedicht Omeros, van de Caribische schrijver en dichter Derek Walcott. Walcott, in 1930 geboren op Saint Lucia, won in 1992 de Nobelprijs voor de Literatuur. Omeros verscheen in 1990. Ik heb het deze zomer pas gelezen, nadat Walcott in juni eruit voordroeg tijdens de eerste Cola Debrot lezing had in de aula van de UvA aan het Spui. Het verhaal speelt zich af op Saint Lucia, een van de Bovenwindse eilanden, onderdeel van het Britse Gemenebest. Frankrijk en Engeland hebben lange tijd om het eiland gevochten; in 1814 werd het definitief een Engelse kolonie; het Frans zit echter nog diepgeworteld in de voertaal van het eiland. Sinds 1979 is Saint Lucia een zelfstandige staat.
Omeros is een prachtig gedicht. Maar behalve om het iedereen aan te raden, haal ik het hier vooral aan omdat Walcott laat zien hoe uiteenlopende vormen van historische kennis en besef, in wisselwerking tot elkaar, bijdragen aan de structuur van een samenleving. Via de ervaringen van de hoofdpersonen – Helen, Achille, Hector, Philoctete, Seven Seas, Dennis and Maud Plunkett, en anderen – worden verschillende perspectieven op de rol en betekenis van geschiedenis zichtbaar. Centraal in het verhaal staat Helen, een prachtige zeer eigenzinnige vrouw, en de grote liefde van Achille. Via deze Afro–Caribische visser bespreekt Walcott onder meer de ervaringen van de transatlantische slavenhandel en het stelsel van slavernij. Het is een historische achtergrond die Achille ten diepste heeft geïnternaliseerd. Hij draagt het met zich mee in de vorm van de kennis die afkomstig is van zijn voorouders. Zijn handen hebben weet van technieken, zijn lichaam heeft contact met vroegere ervaringen, die hij in de Caribische samenleving van Saint Lucia benut en doorgeeft, ook al is de herkomst ervan ook hem zelf vaak duister. Hij denkt er over na, en respecteert het als een immaterieel erfgoed.
Temidden van vele perspectieven stelt Walcott ook de meer traditionele geschiedschrijving aan de orde in het gedicht. Dat gebeurt via majoor Plunkett, een inmiddels bejaarde veteraan die in de Tweede Wereldoorlog ernstig gewond raakte in de strijd tegen de troepen van Rommel in Noord- Afrika. Hij heeft nog steeds last van de oorlog en leeft met zijn vrouw een teruggetrokken leven op Saint Lucia. Ook hij raakt in de ban van Helen, en besluit dan dat het eiland, ter wille van haar, een eigen plek in de geschiedenis nodig heeft.
So Plunkett decided that what the place needed
was its true place in history, that he’d spend hours
for Helen’s sake on research …
Hij gaat archiefonderzoek doen naar de laatste beslissende zeeslag tussen de Franse en Engelse vloot en zoekt op het eiland naar de sporen van de koloniale geschiedenis. Bij dat onderzoek spelen zijn eigen oorlogservaringen voortdurend op. En dan vindt hij in een van de archieven het verhaal van zijn naamgenoot, Plunkett, een negentienjarige adelborst aan boord van The Marlborough, die omkomt tijdens de slag met de Ville de Paris.
‘Plunkett? His veins went cold. From what shire was he?
On what hill did he pause to watch gulls follow a plough,
seabag on one shoulder, with his apple-cheeked sheen?
This was his search’s end. He had come far enough
to find a namesake and a son. Aetat XIX.
Nineteen. Midshipman. From the horned sea, at sunrise
in the first breeze of landfall, drowned. And so, close
his young eyes and the ledger. Pray for his repose
under the wreath of lila ink, and the wreath
of the foam with white orchids. Bless my unbelief,
Plunkett prayed….
Het echtpaar Plunkett was kinderloos, maar nu was het voor de oude Plunkett alsof deze jonge naamgenoot, die omkwam in een zeeslag, haast hondervijftig jaar voordat hij zelf als jonge man de verschrikkingen van een oorlog zou meemaken, zijn zoon was geweest. Hij gaat steeds meer nadenken over tijd, toeval, samenloop van omstandigheden, hoe geschiedenissen geconstrueerd worden en gerelativeerd, en op welke manier ieder mens in zijn eigen geschiedenis staat.
‘… he had come that far
to learn that History earns its own tenderness
in time; not for a navel victory, but for
the V of a velvet back in a yellow dress….’
The great events of the world would happen elsewhere.
There were those who thought his war had been the best war,
that the issues were nobler then, the cause more clear,
their nostalgia shone like the skin on his old scar….’
Met deze opmerkingen doe ik natuurlijk aan het gedicht geen enkel recht; ook bij het voorbereiden van deze column werd ik er weer helemaal door meegsleept. Ik wilde Walcott echter op deze manier presenteren omdat hij op inspirerend wijze met literaire middelen verschillende perspectieven naar voren brengt op de koloniale ervaring in de hedendaagse samenleving.
Tenslotte noem ik nog heel kort als derde boek het werk van Frederick Cooper, Colonialism in question: theory, knowledge, history uit 2005. Ik vind het daarom een belangrijk boek om dat het koloniale geschiedenis plaatst in een breed kader, zowel historiografisch als conceptueel. Dat gaat dan om concepten als identiteit, globalisering en modernisering en om de betekenis van het koloniale verleden in processen van natievorming. Twee punten haal ik eruit.
Ten eerste dat we moeten oppassen om bij het trekken van historische lijnen een grote sprong te maken van de koloniale tijd naar de recente geschiedenis. Cooper vraagt meer aandacht voor historisch onderzoek over juist de overgangssituaties: naar de veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen tijdens een uiteenvallend koloniaal bestel en de tot standkoming van de nieuwe natiestaten als een wederzijds proces.
Ten tweede, dat we ons moeten realiseren dat nog niet zolang vrijwel alle natiestaten begrensd zijn geraakt binnen één enkel territorium. Dat geldt voor Nederland, dat tot ver in de twintigste eeuw een deel van het Koninkrijk zelfs expliciet aanduidde als ‘Tropisch Nederland’; maar het geld ook voor heel veel andere nationale staten.
En daarmee ben ik terug bij het begin van mijn colum, met een pleidooi voor meer aandacht voor de koloniale achtergrond van de geschiedenis van de Nederlandse natiestaat met alle connotaties van politiek en cultureel burgerschap die daarbij horen.
Susan Legêne, 10 september 2008