13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Sinds een aantal jaar zijn ethische codes voor historici in zwang. In de VS, Australië, Zwitserland en elders wordt van historici verlangd dat ze die onderschrijven. In Nederland is Antoon de Baets uit Groningen een warm voorstander van zo’n code, getuige zijn pleidooien in History and theory en Tijdschrift voor Geschiedenis. Tot de sceptici mag iemand als Ed Jonker worden gerekend. Recentelijk wil, in een variatie daarop, de VSNU, meer inzicht krijgen in onze nevenfuncties – mede met het oog op belangenverstrengeling.
Die VSNU-code is wat anders dan wat De Baets cs beogen. De Baets ziet een aantal wezenlijke voordelen: de discipline wordt zelfreinigend, ze schrijft de beroepsmatige en morele normen voor waaraan ‘verantwoordelijke’ historici zich moeten conformeren, en door het hanteren van de code zou het professionele gehalte van de discipline omhoog gaan. Fraudeurs, charlatans, holocaustontkenners en anderen zouden met de code in de hand gemakkelijker kunnen worden geïdentificeerd en geostraceerd.
Natuurlijk willen we dat allemaal. We kennen allemaal wel collega’s die we graag zouden stenigen. Maar is een code de beste manier? Wie zonder zonden is werpe de eerste steen! En de code kan misbruikt worden tégen ons. Niet alleen luistert de formulering van beroepsnormen nauw, het is ook de vraag wie met voldoende gezag bekleed is om die te handhaven. Moet, als we er zelf niet uitkomen, een overheidsinstantie toezicht houden? Of de rechter?
Misschien nog wel belangrijker is de vraag of een code belangrijke discussies waar onze inbreng juist gewenst is, niet onmogelijk maakt: neem de genocide die in de 2e Wereldoorlog plaatsvond in Joegoslavië. De Joegoslavische autoriteiten hebben na die oorlog gerommeld met de cijfers om meer herstelbetalingen los te peuteren van Duitsland, en de cijfers zelf zijn voorafgaand en tijdens de oorlogen van begin jaren negentig inzet geweest van hevige discussie en propaganda. Staat het beargumenteren dat er geen 1,5 miljoen Servische doden zijn geweest maar 500.000 gelijk aan holocaustontkenning, of is het een bijdrage aan een zinvol debat dat kan leiden tot verzoening tussen Serven en Kroaten? Wanneer wordt een code een keurslijf?
Tegelijkertijd zou in ons publieke optreden een code wel dienstig zijn: er bestaat immers ook het verschijnsel van de historicus als publiek figuur, of als adviseur achter de schermen. Bij de adviseursrol, of de publieke rol speelt een aantal problemen:
Naar buiten toe speelt nog een ander aspect: ons oordeel gaat in de regel door voor gezaghebbend. Wijzelf geloven langzamerhand steeds minder in één waarheid. Ons publiek, met name het publiek buiten de academie, verwacht echter dat wij de waarheid zeggen. Met hoofdletter W liefst. Wat voegt ons oordeel inhoudelijk toe als we niet meer geloven in die éne waarheid? Voor ons wordt het dan een spelletje, een fraaie vermelding op ons CV, of af en toe een optreden op TV of voor de plaatselijke rotary. Of in het historisch café.
De code zou in dat opzicht een bijdrage kunnen leveren, namelijk daar waar het gaat om het waarheidsgehalte van wat we te melden hebben. Professionele historici claimen meer zicht te hebben op het verleden dan de goedverkopende publicist op wie we allemaal heimelijk jaloers zijn. We hebben niet de waarheid in pacht, maar weten in ieder geval hoe het níet was. Als we daarvan overtuigd zijn, betekent dat mijns inziens dat we de plicht hebben ons in het publieke debat te mengen als daarin uitspraken over het verleden worden gedaan.
Tegelijkertijd vloeit er volgens mij ook de verplichting uit dat we ons verre hebben te houden van de macht. Daar immers wordt ons oordeel directer ingezet, en dreigt er inkapseling. Adviseursfuncties lijken moeilijk te verenigen met ongeschreven beroepsethiek.
Dat lijkt ook te betekenen dat we ons verre zouden moeten houden van onderzoek in opdracht: geen Soto, geen Srebrenica, geen Nieuw-Guinea, tenzij op eigen initiatief, in volledige onafhankelijkheid voor wat betreft vraagstelling, toegang tot bronnenmateriaal en presentatie van het eindresultaat.
Maar waarop baseren wij de gedachte dat we meer kennis hebben over het verleden, en dientengevolge meer recht van spreken dan anderen? Matigen we ons als ‘onafhankelijke kritische intellectuelen’ dan niet te veel aan? Een code, waarin onze methodologie is vastgelegd en procedures om de code aan te passen aan voortschrijdend inzicht, zou nuttige bijdragen kunnen leveren. Maar ik heb net gezegd dat het met de formulering van die normen nauw luistert. Spreek ik mezelf tegen? Zonder meer. Maar laten we de merites van een code nader te onderzoeken en in ieder geval tegenover de maatschappij duidelijk te maken wat we wel en niet te bieden hebben. In een tijdvak waarin de behoefte aan profeten die licht aan het eind van de tunnel zien, zo groot is, zouden we in ieder geval geen valse verwachtingen moeten wekken zelfs al is het aantrekkelijk profeet te zijn.
Floribert Baudet, 11 januari 2006