13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Toen de organisatie van dit Historisch Café mij vroeg, of ik in een tijdsbestek van tien minuten drie boeken over mijn vakgebied, de middeleeuwse geschiedenis, wilde bespreken ‘die iedereen gelezen moet hebben, en waarom’, zei ik zonder na te denken ‘ja’, want dat leek me nu echt een fluitje van een cent. Per slot van rekening ben ik de mede-auteur van een handboek over de middeleeuwse geschiedenis waaraan een bibliografie is toegevoegd die uit vele honderden titels bestaat. En daar begint natuurlijk meteen het probleem. Die bibliografie ís al een selectie en ik snij die rijke veelheid dan nog eens verder terug tot drie. Want vergist u zich niet. Misschien denkt u ‘ach die suffe, duistere, middeleeuwen, daar wordt vast nooit iets over geschreven dat de moeite van het lezen waard is’, maar dan moet ik u toch uit de droom helpen. De middeleeuwen omvatten meer dan duizend jaar geschiedenis, die niet alleen heel Europa bestrijkt maar die ook zijn buiten-Europese contactzones ‘meeneemt’, zoals daar zijn de hele islamitische wereld en Mongolië en China. Over die historische tijdruimte wordt veel geschreven, héél erg veel. Alleen al aan het bijhouden van de belangrijkste verschenen literatuur in de belangrijkste moderne talen zou iemand een dagtaak hebben. U begrijpt: ik wil vooraf toch vooral goed duidelijk maken, welke herculische inspanningen zo iemand als ik wel niet moet leveren om een beetje op de hoogte te blijven van zijn eigen vak, zeker wanneer je zo nodig de generalist wil uithangen, dat wil zeggen, pretendeert van alles wel wat te weten.
Maar nu terzake: hoe kun je die duizend jaar geschiedenis nu het beste opdienen in drie boeken ‘die iedereen gelezen moet hebben’. Dat kan op twee manieren: wil die ‘iedereen’ – wilt u - geïnformeerd of geïnspireerd worden, wilt u na het lezen globale kennis hebben over de middeleeuwen of liever alleen maar nieuwsgierig zijn gemaakt? ‘That’s the question’.
Mijn dilemma, moeten mijn ‘drie boeken’ vooral informeren of vooral inspireren, heeft twee alternatieve lijstjes opgeleverd, die alleen met elkaar gemeen hebben dat er nagenoeg uitsluitend recent verschenen werken op staan. Ik ga dus nu eens niet de geheide classics aanbevelen, die zo belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van ons vakgebied, van Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire, via Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien naar Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen, allemaal boeken die nog staan als een huis maar alleen goed zijn te begrijpen als ze worden geplaatst tegen de achtergrond van de tijd en het intellectuele milieu waarin ze zijn geschreven.
Welnu, de lezer die primair geïnformeerd wil worden, zou ik adviseren om eerst een leuk modern handboek middeleeuwse geschiedenis te lezen, gevolgd door een vernieuwende, argumenterende monografie over een goed afgebakend deelonderwerp of subtijdvak, om te besluiten met een boek over het vak, over de beoefening van middeleeuwse geschiedenis, maar dan zonder dat het technisch of saai wordt.
Bij dat handboek zou ik natuurlijk simpelweg het handboek naar voren kunnen schuiven dat ik samen met Wim Blockmans heb geschreven, Eeuwen des Onderscheids, of liever, de sterk verbeterde Engelse versie, Introduction to Medieval Europe. Maar dat zou flauw zijn en misschien ook niet terecht want er zijn wel meer handboeken op de markt en zonder twijfel het aantrekkelijkste is momenteel Barbara Rosenwein’s A short history of the Middle Ages, een liederlijk mooi uitgegeven boek, met prachtige full-colour illustraties en geweldige kaartjes in meerkleurendruk. Bovendien wordt naast het boek een website verzorgd die een studerende lezer helemaal in de watten legt. Los van deze service mag de inhoud er beslist ook zijn; de auteur, hoogleraar in Chicago, geldt als een van de absolute toppers in ons vakgebied. Het enige punt van kritiek is misschien dat Rosenwein, zelf gespecialiseerd in de Franse geschiedenis van de 10de en 11de eeuw, wel heel erg veel aandacht geeft aan de periode tot ca. 1250 – de late middeleeuwen komen er bijzonder bekaaid van af, en datzelfde geldt voor het hele sociaal-economische aspect, waarmee de auteur duidelijk weinig affiniteit heeft, maar die gebreken worden ruimschoots gecompenseerd door een eminente behandeling van cultuur, religie en instellingen.
Hierna zou u dan wat verder moeten (durven) ‘inzoomen’ op de eeuwen tussen 900 en 1300, de periode die we gewoonlijk aanduiden als ‘centrale middeleeuwen’, toen allerlei historische ontwikkelingen als het ware kantelden, een beslissende nieuwe wending namen in de richting van een wereld die héél langzaam op de onze begint te lijken. Over die centraalmiddeleeuwse transformatie is al veel geschreven maar mijn favoriet op dit terrein is en blijft toch Robert Bartlett’s in 1993 verschenen boek The making of Europe, dat als ondertitel meekreeg Conquest, colonization and cultural change, 950-1350. Die ondertitel drukt precies uit, wat dit boek zo origineel en zo krachtig maakt: om de fundamentele veranderingen in de samenleving beter te vatten en te duiden, kijkt het naar wat gebeurt in de perifere gebieden van christelijk Europa, en niet naar de kernzones – precies zoals je ingrijpende veranderingsprocessen in de huidige Nederlandse samenleving waarschijnlijk beter kunt traceren en begrijpen door veldwerk in Amsterdam Zuid-Oost dan binnen de grachtengordel, liever in de Schilderswijk dan in het parlementaire hart van Den Haag.
Ten slotte zou u dan ook nog iets moeten lezen over de geschiedenis van mijn vak. Met enige schroom zou ik u dan een boek willen aanraden dat een jaar of 15 geleden veel stof deed opwaaien: Norman Cantor’s Inventing the Middle Ages. The lives, works and ideas of the great medievalists of the twentieth century. Dat opwaaiende stof werd veroorzaakt door de vaak ontluisterende details die de auteur had mee te delen over de persoonlijke levens van zijn hoofdpersonen. Zo worden de twee befaamde Duitse mediëvisten Percy Ernst Schramm en Ernst Kantorowicz neergezet als ‘the Nazi twins’, Marc Bloch, held uit twee weredoorlogen, als een afstandelijke, koude vader, de gezaghebbende economisch historicus Sir Michael Postan als een bedrieger die loog over zijn Oost-Europese afkomst en zich in de universitaire wereld omhoogcopuleerde via een docente die tien jaar ouder was: de beroemde Eileen Power. David Knowles, een Engelse pater die uitgroeide tot een veelgelezen historicus van het religieuze leven en het christelijke denken in de middeleeuwen, was, als we Cantor mogen geloven, een neuroot die de katholieke autoriteiten in grote verlegenheid bracht toen hij zich in de armen stortte van zijn psychiater. En Emmanuel Le Roy Ladurie leek tijdens een bezoek aan de VS in 1980 op een ‘middle-aged David Bowie’, die ook toen de geluidsinstallatie in het ongerede raakte, onverstoorbaar doorreutelde in sowieso onverstaanbaar Engels. Sommige vakgenoten hebben Cantor’s boek vanwege dit vileine Albert Verlinden gehalte in de ban gedaan, maar ik hoor daar niet bij, en mijn belangrijkste overweging is toch wel dat Cantor’s boek met grote empathie en deskundigheid ingaat op de professionele ideeën van de reuzen uit ons vak en de institutionele omgevingen waarbinnen zij opereerden.
Dan het alternatief: drie boeken die u eerder zullen inspireren dan informeren. Dat was niet zo moeilijk. Elk jaar publiceer ik op het ‘blackboard’ bij de cursus Overzicht middeleeuwse geschiedenis die ik aan de UvA verzorg, een kleine lijst met ‘kroonboeken’ voor studenten die graag wat méér willen weten over de middeleeuwen dan wat in het handboek staat. Het gaat daarbij om een stuk of 15 boeken, geselecteerd op hun aantrekkelijkheid, leesbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid: de inhoud moet interessant en voor leken te begrijpen zijn, de tekst moet helder gestructureerd en goed geschreven zijn, in het Engels of Nederlands, en bij voorkeur is zo’n boek te koop in niet al te dure paperback-editie.
Van deze hitlijst heb ik twee titels opgenomen in mijn trio ‘inspirerende boeken’. Het eerste is nog een juweeltje van Robert Bartlett – die daarmee als enige auteur op allebei mijn lijstjes voorkomt. Het heeft als hoofdtitel The hanged man en is opgezet volgens een beproefd procédé: je begint met een kleine lokale gebeurtenis en bouwt vanaf dat punt je verhaal steeds verder uit. In The hanged man is dat op magistrale wijze gedaan. Het boek vertelt het verhaal van een man die werd opgehangen maar later weer tot leven kwam – in de middeleeuwen een wonder, toegeschreven aan een lokale heilige. De moderne historicus komt op grond van diezelfde bron tot een heel andere, geheel wereldse verklaring die alles te maken heeft met de toenmalige executiepraktijk. Vanuit deze tegenstelling tussen religieuze sentimenten en het profane, zeg maar gerust barbaarse, strafrecht waaiert het verhaal uit naar contrasterende beschrijvingen van de relaties tussen Engelse kolonisten en autochtone Welshmen, en tussen heren en boeren in het zuiden van Wales, kort nadat deze streek zich aan Engeland had moeten onderwerpen. Heel leerzaam en onderhoudend, en dat allemaal in niet meer dan 135 pagina’s tekst.
Aanmerkelijk lijviger is nummer twee: Ronald Musto’s in 2003 verschenen biografie van Cola di Rienzo, getiteld Apocalypse in Rome. In Eeuwen des Onderscheids heb ik de hoofdpersoon getypeerd als ‘een omhooggevallen middenstander die in 1347 in Rome naar de macht greep en zich verbeeldde dat hij de eeuwige stad in haar antieke luister kon herstellen.’ Verbaal en fysiek geweld – of dreiging daarmee – waren belangrijke instrumenten. Niet alleen in dat opzicht had Cola di Rienzo wel wat weg van Benito Mussolini. Beiden lieten zich aan het einde van hun carrière gebruiken door hogere machten, Mussolini door Hitler, Cola door de paus, beiden eindigden waar veel dictators eindigen: ondersteboven bungelend aan een hoge paal, voor Cola het logische slotstuk van een ander, apocalyptisch, scenario dat hem bij leven voor ogen had gestaan. Kortom, vorstelijk leesvoer, een schoolvoorbeeld van goede contextualisering: het leven en de loopbaan van een opmerkelijke man worden op verhelderende wijze in het bredere verband van zijn tijd geplaatst. Musto, geen universitair historicus maar een uitgever, slaagt er met ogenschijnlijk gemak in om het laatmiddeleeuwse Rome tot leven te wekken, een samenleving verscheurd door sinistere machtsspelletjes tussen adellijke families als de Orsini en de Colonna, met de paus in Avignon als intrigant op de achtergrond.
Het laatste boek op mijn lijstje is een ‘oude liefde’, het boek dat mijzelf als geschiedenisstudent buitengewoon inspireerde en de doorslag heeft gegeven in mijn keuze voor middeleeuwse geschiedenis als hoofdvak. Ik heb het natuurlijk over Emmanuel Le Roy Ladurie’s Montaillou, village Occitan de 1294 à 1324 (de douze cents quattre-vingt quatorze jusqu’à treize cent vingt-quattre), dat verscheen in 1975 en in vakkringen insloeg als een bom: zo’n boek was over de middeleeuwen nog nooit geschreven. Het maakte de auteur op slag haast tot een wereldster. Met de inhoud zullen vele hier aanwezigen min of meer bekend zijn. Montaillou is een intrigerende en methodologisch innovatieve antropologisch-historische studie over het leven in een dorp hoog in de Pyreneeën rond het jaar 1300. Als basis diende een reeks zeer gedetailleerde verhoren, die Jacques Fournier, bisschop van de Zuidfranse stad Pamiers, in 1324 afnam van de inwoners van een aantal Pyreneeën-dorpen die verdacht werden van ketterij. Le Roy Ladurie reconstrueerde hieruit op fenomenale wijze, eerst de écologie van het dorp, dat wil zeggen, de materiële condities en de sociale structuur, en daarna het mentale universum, dat wil zeggen, het wereld- en mensbeeld van de inwoners, waarbij van alles en nog wat de revue passeert van ‘het gebaar tot de mythe’ (du geste au mythe): het gevoel voor tijd en ruimte, de opvattingen over leven en dood, en over eer en schaamte, over lichamelijkheid en seksualiteit, enzovoort, enzovoort. Enfin, ik zat er gisterenavond weer eens in te lezen en ik moet zeggen: bijna 33 jaar na publicatie heeft Montaillou nog altijd niet aan zeggingskracht ingeboet; het is en blijft zo’n boek waarvan iedere historicus droomt dat hij het ooit zal schrijven.
Wie goed heeft opgelet, is het wellicht opgevallen dat de drie boeken op mijn ‘tweede lijstje’ een aantal dingen met elkaar gemeen hebben: in alle drie is geprobeerd om een soort ‘totaalbeeld’ te geven van een lokale/(regionale) samenleving, waarbij allerlei aspecten met elkaar zijn geïntegreerd; alle drie zijn gesitueerd binnen hetzelfde tijdsgewricht (grosso modo de eerste helft van de 14de eeuw) en, bovenal, alle drie zijn primair gebaseerd op authentieke contemporaine getuigenissen, dat wil zeggen, verklaringen van ooggetuigen. In de Hanged man zijn dat ooggetuigen van wonderen, in Montaillou de verklaringen van de gearresteerde inwoners van het dorp, en in Apocalypse in Rome is het een niet bij naam bekende tijd- en plaatsgenoot van Cola di Rienzo – de Anonimo Romano - die kort na Cola’s dood in 1354 zeer uitvoerig over hem berichtte in zijn wereldgeschiedenis. Deze overeenkomsten vielen mij zelf trouwens pas op toen ik deze column aan het schrijven was. Ze zeggen kennelijk iets over mijn onderbewuste professionele voorkeuren maar doen niets af aan de bijzondere kwaliteiten van deze drie boeken.
‘Wie schrijft, die blijft’ wordt de laatste jaar vaak op de universiteiten geroepen, maar hier, vanavond, houd ik u liever het complement van dat motto voor: ‘Wie leest, die feest’. Heil aan de lezer – lectori salutem! Dank u wel.
Peter Hoppenbrouwers, 12 december 2007