13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Geschiedenis is een breed vak, en een breed vak moet je breed beoefenen – zeker als je daartoe de kans krijgt.
Zo’n kans werd mij geboden in 1998. Op Sinterklaas-ochtend vroeg Wijnand Mijnhardt, hoogleraar cultuurgeschiedenis te Utrecht, mij of ik een biografie van Abraham Kuyper wilde schrijven. Nee, was mijn spontane antwoord. Met Kuyper had ik niets. Vaderlandse geschiedenis, Nederlands protestantisme, de negentiende eeuw – het stond allemaal ver van mij af. Mijnhardt nam daar geen genoegen mee: ‘Denk er drie weken over na, met Kerstmis wil ik een antwoord’. Toen was het ja.
En nu, zeven-en-een-half jaar later, is het af. Een avontuur is het zeker geweest, want laten we wel wezen: ik was vermoedelijk de meest onwaarschijnlijke kandidaat voor die opdracht. Niet alleen professioneel, maar ook persoonlijk. Mijn achtergrond is rooms-katholiek, maar dat katholicisme is ergens in de jaren zeventig grondig verdampt – daar hoefde ik zelf helemaal niets aan te doen. Déze Kuyper-biograaf had nooit meegemaakt hoe er na de maaltijd uit de bijbel werd gelezen, maar ik had wel eens eindeloos lang op een schoolvriendje moeten wachten omdat eerst de rozenkrans moest worden afgebeden.
In religieus opzicht was de wereld in IJsselstein, een stadje ten zuidwesten van Utrecht waar ik vandaan kom, overzichtelijk. De ene helft was protestants, de andere helft katholiek – Noord-Nederlands katholiek. Wij beleefden de staart van het ‘Rijke Roomse Leven’. Wat de verzuiling betekende, leg ik studenten dan ook bij voorkeur in de vorm van een autobiografie uit. Ik ging naar een katholieke kleuterschool, een nonnenschool, bezocht een katholieke lagere school, de Onze Lieve Vrouwe van Fatima-school, en fietste zes jaar lang dagelijks naar het Sint Bonifatius-college. Daar bleef het niet bij. Ik heb ook katholiek leren schaken, zat op de katholieke padvinderij, en heb katholiek gejudood. Mijn vader was directeur van de katholieke kinderbescherming in Utrecht, mijn ouders stemden KVP en lazen natuurlijk De Tijd. Ook ben ik katholiek ingeënt, in het gebouw van het Wit-Gele Kruis – de pauselijke kleuren –, dat slechts een vijftigtal meters verwijderd was van het Groene Kruis, het protestants-christelijke wijkgezondheidsgebouw. Tussen de twee gebouwen liep de stadsgracht. Tot misdienaar heb ik het, net als mijn broers, nooit geschopt; wel bespeelde ik tijdens de zondagse mis het orgel.
Dit verzonken verleden kreeg de afgelopen jaren merkwaardig veel betekenis. Vanuit een post-katholiek bestaan met wat jeugdherinneringen uit de staart van het verzuilde Nederland werd ik, nadat ik eenmaal ja had gezegd, gekatapulteerd naar de aanloop van de verzuiling, naar een wereld waarin kerk en godsdienst omgeven waren met een loden religieuze ernst, zeker aan orthodox-gereformeerde zijde, in Kuypers’ kosmos. Liberale tijdgenoten mochten – nadat de politieke samenwerking tussen antirevolutionairen en rooms-katholieken tot stand was gekomen – de ultramontanen en mannenbroeders bij gelegenheid dan aanduiden als ‘geloofswortelgenoten’, ik kan u verzekeren dat de onderlinge verschillen, toen en nu, aanzienlijk waren.
Zo werd het voor mij een tocht door volslagen onbekend gebied. Zoals Dr. Livingstone zich om donker Afrika te bekeren een weg sloeg door olifantengras en woekerende jungle, zo begaf ik me voor dit Kuyper-boek in een terra incognita van kerkelijke richtingenstrijd en Dordtse synodebesluiten; van ‘supralapsaristische’ opvattingen van de predestinatieleer en de gedachte van de ‘veronderstelde wedergeboorte’; en natuurlijk van ‘souvereiniteit in eigenkring’ en ‘gemeene gratie’ – dit alles omgeven door in versnummers gecodeerde psalmteksten en andere bijbelpassages. Kortom, een echt avontuur, met dat voordeel boven de poging Afrika in kaart te brengen, dat je er afgezien van bibliotheekbezoek niet echt het huis voor uit hoeft.
Aan de vreemdheid van het gebied deed dat laatste ondertussen niets af. Net als voor Livingstone deed zich van meet af aan een taalprobleem voor. Ja, er bestaat zoiets als rooms-katholiek en protestants-christelijk Nederlands. Daarbij kunnen woorden en zelfs hele zinnen identiek zijn, maar toch iets heel anders betekenen – met, dat spreekt voor zich, een oneindig aantal mogelijkheden tot de meest fantastische misverstanden. Voor dat semantische onderscheid diende ik dus gevoel te ontwikkelen. En dat moest ik ook voor de verschillen die het gevolg zijn van een kerkelijke structuur die zich niet of in ieder geval veel minder onderscheidt door een sterke hiërarchie – ofschoon de verschillen minder absoluut zijn dan het leerstuk van het ‘priesterschap van alle gelovigen’ en de praktijk van gekozen kerkeraden doen vermoeden, zeker wat Kuypers’ synodaal-gereformeerde kerk aangaat; hij werd per slot van rekening niet zonder reden een ‘regte paus’ genoemd.
Deze vreemdheid van het onderwerp heb ik het sterkst ervaren op dit religieuze vlak. De hoofdstukken over de kerkelijke ontwikkelingen, over Kuypers’ poging to kerkherstel, over de ‘paneelzagerij’ en de Dolenatie vond ik dan ook verreweg het moeilijkst om te schrijven, veel moeilijker dan het verhaal over de neocalvinistische theologie – een aspect dat ik, als de ideeënhistoricus die ik in feite ben, nu juist weer vrij gemakkelijk vond.
Het biografisch avontuur had ook andere facetten dan de religieuze en kerkelijke. Niet in de laatste plaats was er de verbijsterende omvang van het onderwerp: duizenden brieven van en aan Kuyper, vele meters De Standaard, al die spullen van Kuyper, van een modelbootje dat hij bouwde via zijn ministerssteek tot zijn dodenmasker, de tientallen boeken die hij in zijn lange leven ijverig volschreef – en alles is bewaard.
Om het in één alinea op te sommen: de staatkundige geschiedenis van 1848 tot 1920; de introductie, door Kuyper, van een nieuwe politieke stijl; de ontwikkeling van de krant tot massamedium; een gereformeerd- nationalistische interpretatie van de vaderlandse geschiedenis vanaf 1572, het jaar waarin (aldus Kuyper in Ons Program) ‘ons volkskarakter onder invloed der Hervorming zijn stempel ontving’; een politiek uitgebuit antipapisme – maar ook verontwaardigde analyses van de poëzie der Tachtigers, van Darwinisme en van Nietzsches antichristelijke aforismen; en tenslotte Kuypers’ lezing van de internationale ontwikkelingen, van de verhoudingen tussen de drie monotheïstische godsdiensten, eindigend met zijn bange verwachtingen omtrent de toekomst van het christendom in Europa – een biografie van Kuyper gaat letterlijk over alles. Was het een wonder dat hij van tijd tot tijd volledig instortte? Kuypers’ levensverhaal is fascinerend, al dacht ik de eerste maanden, telkens wanneer zich weer een nieuw luik opende: houd het maar dicht.
En nu is het af. Of het resultaat geslaagd is, mag u vanaf volgende week zelf beslissen. Zo lang ook moet u nog wachten op mijn oordeel over Kuyper. Laat ik mij hier beperken tot de vaststelling dat hij niet mijn vriend is: hij was het niet en hij is het ook niet geworden. Wel kan ik het iedereen aanraden een biografie van Kuyper te schrijven.
Jeroen Koch, 10 mei 2006