13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Samen met een aantal geleerde dames en heren heb ik een boek geschreven over gelijkheid. Met de bondige titel: Gelijk.
Geen historisch boek, het gaat over deze tijd, waarin gelijkheid, althans het verminderen van ongelijkheid, en dan met name sociaal economische, geen groot ideaal meer lijkt.
Bos, Rutte en Balkenende, onze politiek leiders, hebben de afgelopen jaren meerdere malen gerept van 'een gelijkheidsdeken die Nederland verstikt' (dat herhalen ze overigens niet in verkiezingstijd, dan worden de woorden electoraal iets strategischer gekozen). Zij zijn niet de enige die er zo over denken. Veel mensen zien gelijkheid als een keurslijf, een obstakel, ze willen vrijheid. Gelijkheid zit talent en ondernemerschap in de weg zit, zo wordt betoogd. Van alles dat mis gaat op de arbeidsmarkt, het onderwijs of in de zorg wordt toegeschreven aan het gelijkheidsstreven.
Hoe dat precies zit, hebben we in dit boek onderzocht. Maar eerst toch even wat historie. Want de ondertitel van het boek is: De noodzakelijke terugkeer van een klassiek ideaal. Maar hoe klassiek is dat ideaal? Ik ga daarvoor terug naar de 19de eeuw, waarin gelijkheid een politiek thema wordt. Wat vonden de grondleggers van de 3 grote politieke stromingen, de voorgangers van Bos, Rutte en Balkenende, van gelijkheid?
Om met de laatste te beginnen. Abraham Kuyper (1837-1920), protestant, zouden we grondlegger van de christelijke politiek kunnen noemen. Voor Kuyper was gelijkheid niet echt een groot ideaal. De sociale ongelijkheid achtte hij onderdeel aan de maatschappelijke orde en die is van God gegeven en hoort dus niet bestreden te worden. Wel zorg etc. voor armen en behoeftigen, maar niet via de staat en zonder de structuren te willen veranderen. Dat is de kern van Kuypers ideologie en van zijn partij: de Anti-Revolutionaire Partij: tegen de Franse revolutie; tegen de leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap. En onze eigen Balkenende, ook een ARP-er, laat zich zeer inspireren door het gedachtegoed van Kuyper.
Bij Pieter Jelle Troelstra (1860-1930), oprichter van de SDAP, voorloper van de PvdA, kunnen we een ander verhaal verwachten. Maar gek genoeg, wie in het eerste beginselprogramma van 1895 zoekt op gelijkheid en ongelijkheid krijgt geen treffers. Hetzelfde voor dat van 1912. Gelijkheid is niet de gangbare politieke term voor socialisten. Het gaat om de uitbuiting, klassenstrijd, macht en bevrijding. Niet gelijkheid maar vrijheid is het hoofddoel van de socialisten. Pas in het beginselprogramma van 1977, mede geschreven door Lolle Nauta, duikt gelijkheid op, en dan ook meteen tientallen keren. Maar dat zegt meer over de 70-er jaren dan over de sociaal-democraten want vervolgens is in het laatste programma van 2005, geschreven o.l.v. Bos, het woord weer helemaal verdwenen.
Ten slotte de liberale voorman Thorbecke, grondlegger van onze grondwet. Wat blijkt, juist hij zat met de ongelijkheid van zijn tijd in zijn maag. Met name de spanning tussen enerzijds de ontwikkeling richting gelijk burgerschap inclusief het kiesrecht en anderzijds de kloof tussen arm en rijk. Hij sprak van een "dissonant". Ik citeer: "Wanneer met toenemende rijkdom aan den eene, armoede aan den andere kant zich uitbreidt; wanneer de rijken nog rijker, hij die weinig heeft nog armer moet worden; wat is dan de wetgeving, die allen Staatsburgerschap aanbiedt onder eene door weinigen bereikbare voorwaarde, wat is de wetgeving, tenzij ironie? Wie vindt den toon, waarin deze dissonant zich oplost?" Woorden uit 1844. Dat geluid horen we bij Thorbeckes politieke nazaten, de VVD-ers, niet veel meer: het besef dat sociaal-economische ongelijkheid de politieke gelijkheid kan belemmeren.
We keren terug naar deze tijd. Hoe leeft het idee van gelijkheid? Dat hebben we dus onderzocht in ons boek op aantal terreinen. We hebben gekeken wat er de afgelopen decennia is gebeurd met gelijkheid in onderwijs, zorg, arbeidsmarkt en inkomen, veiligheid, regelgeving en internationale verdeling. Per terrein zijn er verschillen, maar er zijn ook grote lijnen. Vier trends wil ik hier kort duiden.
Als eerste: Tegenstanders van gelijkheid wijzen bij nadere beschouwing gelijkheid niet af maar geven er alleen een andere invulling aan. Dat kan, want gelijkheid is een zeer glibberig begrip en kent vele betekenissen.
Neem bijvoorbeeld het onderwijs. Betekent gelijkheid daar dat degenen met een achterstand extra geholpen moeten worden, om zo hun kansen gelijk te trekken? Of is gelijkheid juist dat iedereen evenvéél aandacht krijgt, opdat ieders talent - groot of klein - de kans krijgt.
De oude consensus was de eerste invulling, maar de tweede interpretatie krijgt nu meer en meer aanhang. Op de basisschool eisen ouders voor hun talentvolle oogappeltjes evenveel aandacht, en op de universiteiten moet er extra geïnvesteerd worden in toptalenten.
Algemeen geformuleerd: gelijkheid als ongelijke behandeling in ongelijke gevallen verliest terrein.
Het tweede punt betreft de waardering van gelijk & ongelijk. Méér gelijkheid lijkt heel eerlijk, toch zijn er ook situaties waarin het vergroten van de ongelijkheid goed is voor degenen die aan de onderkant zitten. Denk aan het nieuwe fenomeen van de voorrangszorg: wie meer betaalt, krijgt voorrang in het ziekenhuis en als dat gebeurt op uren dat de spreek- en operatiekamer normaal gesproken stil ligt, verkort dat voor iedereen de wachtlijst (de ene groep kruipt voor maar iedereen gaat er op vooruit).
Denk ook aan het argument voor vergroting van inkomensverschillen: dat is goed voor economische groei en daardoor ook goed voor minima.
Als dat waar is, hebben we een dilemma, namelijk wat zwaarder weegt, wat je absoluut hebt of wat je in vergelijking met anderen hebt?
Voorbeeld. Wat hebt u liever: 20.000 euro per jaar verdienen terwijl het gemiddelde inkomen 40.000 is, of iets meer verdienen, bijvoorbeeld 22.000 euro terwijl het gemiddelde 80.000 is?
Je zou kunnen zeggen dat we verschuiven van een samenleving die koos voor het eerste naar een die kiest voor het tweede.
De derde bevinding uit het boek die ik hier wil noemen is de opkomst van 'eigen verantwoordelijkheid' als uitgangspunt voor beleid. Succes is eigen verdienste en mag worden beloond, falen is eigen schuld en hoeft niet te worden gecompenseerd. Maar wat is de grens tussen inzet en omstandigheden? In hoeverre zijn de talenten waarover iemand beschikt eigen verdienste, en in hoeverre is de mate waarin je ze verder ontwikkelt onafhankelijk van je omgeving?
Het vierde punt is de koppeling van ongelijkheden. Ook de ongelijkheid is ongelijk verdeeld, ze komt zelden alleen. Mensen met een lage opleiding en een laag inkomen hebben een grotere kans op slechtere gezondheid, leven korter, maken minder kans op de arbeidsmarkt, hebben een grote kans slachtoffer te worden van criminaliteit en …. Thorbecke wist dat al …. ze hebben minder toegang tot de macht.
Deze opeenstapeling zien we in Nederland groeien: er is een groeiende groep die op alle fronten onderaan bungelt. Dat is de 'dissonant' van deze tijd.
Misschien heeft onze eeuw wel een nieuwe Thorbecke nodig.
Jelle van der Meer, 13 december 2006
Gelijk. Over de noodzakelijke terugkeer van een klassiek ideaal — Paul de Beer, Jelle van der Meer, Pieter Pekelharing (red.); Van Gennep/De Balie, 2006.