13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Zelfs Juli Zeh zegt het. De 31 jarige Duitse schrijfster wier roman Speeldrift, een geschiedenis over twee amorele pubers, momenteel furore maakt. En terecht, met als kanttekening dat ik nog maar op pagina 100 ben. In ieder geval is het een boek waarin open zenuwen van de samenleving worden blootgelegd. Dat was voldoende reden voor de Volkskrant om haar te interviewen. Afgelopen vrijdag deed zij in dat verslag de uitspraak dat Duitsland zich in een fase van collectieve puberteit bevindt. Citaat: “Niet voor niets vraagt vandaag iedereen zich af waaruit zijn of haar identiteit nog bestaat, en wat de canon of traditie is.” Ze refereert daarmee aan het debat over culturele vermenging, met al z’n botsingen en schijnbaar onontkoombare verwarring. Wanneer we haar sociale antenne mogen vertrouwen, klinken de geluiden over de grens al net hetzelfde als hier.
Heeft de hedendaagse historicus nog wel iets toe te voegen aan dat koor, waarin de stemmen steeds schriller klinken? Uiteindelijk misschien niet meer dan een enkel woord van relativering. Dat vroeger niet álles perse beter smaakte, en dat de alarmbellen van de eigen tijd wel érg snel afgaan. Dat we alleen maar greep kunnen krijgen op wat zich nu afspeelt, door vergelijkingen te maken in tijd en ruimte. Maar dan wel met open vizier, wat in de praktijk nog niet meevalt. De grijstinten van het verleden raken snel vergeten. Het zwart-wit perspectief blijkt handiger om de huidige tijd ten voorbeeld te stellen.
Een voorbeeld van die behoefte ontleen ik aan de feuilletonserie Stadskind, die ik tussen 2001 en 2004 schreef voor de Haagsche Courant. Verhalen over mijn jeugd in een arbeiderswijk, en het langzame losmaken in de jaren zestig van mijn ouderlijke milieu. Ook mijn jaren op een Mulo met de Bijbel trekken voorbij. Nu had de krant iedere week de onderkant van de pagina ingeruimd voor verhalen van lezers. En die kwamen er, bij duizenden. Ook één van mijn oud-klasgenoten reageerde, met een reeks herinneringen aan het kattenkwaad dat hij op de Mulo had uitgehaald. Kikkers losgelaten onder de les, fikkie gestookt in het natuurkundelokaal, leraren met sneeuwballen de hoed en bril van het hoofd gegooid. Allemaal anekdotes in de geest van Pietje Bell. Nu kan ik me Henk, de helft van een eeneiige tweeling, inderdaad herinneren als één van die zuigers die leraren het bloed onder de nagels vandaan wist te halen. Verwarring was zijn handelsmerk, en hij werd daarom gescheiden gehouden van zijn broer. Die kreeg anders overal de schuld van. Blijkbaar hadden docenten ook in die tijd al enige weet van psychologische mechanismen.
De optelsom van bravourestukken die Henk op school had uitgehaald, verscheen zonder coupures in de krant. Hij mocht het stijlmiddel van de overdrijving iets te royaal hebben gehanteerd, wie een oog toekneep, kreeg toch een geestig inkijkje in het kleine verzet van pubers op een school waarover de gereformeerde geest nog altijd vaardig was. Alleen bleken niet alle lezers van de krant zo lankmoedig. Het was de enige keer in de drie jaar dat ik de serie schreef, dat er boze brieven bij de redactie binnenkwamen. Hoe men het in zijn hoofd haalde om zulke staaltjes van wangedrag gewoon af te drukken, terwijl er op het Terra College in Den Haag niet zo lang daarvóór een leraar in koelen bloede was neergeschoten. Ook de protestbrieven verschenen in de krant, waarna Henk me vanuit zijn huis in Siberië een email stuurde. Hij vond het hilarisch, dat hij zoveel jaar na dato nog altijd een paar bibberige Haagse burgers op de kast kon krijgen. En dan te bedenken dat hij zich nog had ingehouden. Intussen verscheen er de week daarna alweer een stuk, waarin hij er zelfs van werd beschuldigd de jeugd tot geweld aan te zetten. Niet alleen zou hij zich met terugwerkende kracht moeten schamen, ook de krant verloor het respect van een groepje lezers. In hun ogen was het een teken van maatschappelijk verval, dat mensen het verleden zó durfden voor te stellen.
En zo kroop de aap uit de mouw. Met een grimas van verongelijktheid. De journalistiek dient het hedendaagse geweld op scholen aan de kaak te stellen - de onbeschoftheid van de jeugd een halt toe te roepen. Zo lagen de kaarten, en de historische serie die ik samen met andere Hagenaars schreef – velen woonden intussen allang elders ter wereld – mocht daar geen afbreuk aan doen. In de ogen van sommige lezers waren de verhalen over vroeger blijkbaar vooral bedoeld om hun honger naar nostalgie te stillen. Om de weemoed te voeden over de verloren tijd, die als door een waas steeds meer begon te glanzen. Het is de vertekening van de heimwee, en niet alleen mijn stadgenoten maakten zich daaraan schuldig.
De werkelijkheid laat zich alleen op de staart trappen door zorgvuldig te registreren. Alleen, hoe doen we dat? Zelfs een reconstructie van het recente verleden lijdt onder de kracht van beeldvorming. Op dit moment domineren bijvoorbeeld twee visies op de eindeloze jaren zestig. In het gelijknamige boek uit 1995 constateert Hans Righart dat het idealisme van vroeger is verdwenen. Het is weer business as usual en hij weet zijn gevoel van teleurstelling over die terugval nauwelijks te onderdrukken. Waar zijn de wereldverbeteraars gebleven, met hun roep om inspraak en zelfontplooiing? In het hart van die tijd draaide alles immers om democratisering, of het nu was op school, op de universiteiten of in de steeds kleiner wordende gezinnen. Het buurt- en opbouwwerk deden hun intrede, zodat zelfs padvindersnesten veranderden in jeugdhonken.
Naar de cryptes van kerken viel de jeugd alleen nog te lokken door regelmatig een popgroep te laten optreden. Er ontstond een eigen jeugdcultuur, waar de commercie zich al snel over ontfermde, met popmuziek (het schip van radio Veronica voor de kust van de Noordzee), jongens met lang uitgegroeide haren en een alternatieve mode voor hippies van beide seksen. Op alle fronten werd een pleidooi gevoerd voor een vrijgevochten leefstijl. Niet voor niets groeide de commune een tijdlang uit tot een geaccepteerde vorm van samenleven. Het ging erom de grenzen van de vrijheid te verkennen, met een eigen Woodstock in het Rotterdamse park Kralingen, de soft drugs die eerst nog via kennissen, maar al snel in coffeeshops of poptempels als Paradiso en het Paard van Troje te koop waren. De seksuele bevrijding hoorde al net zozeer bij de hedonistische cultuur, met als golfbrekers de romans van Jan Cremer en Jan Wolkers.
Ook wie niet politiek actief was, zette zich af tegen de burgerlijke moraal. De kerken zagen zich met leegloop geconfronteerd, jonge stellen gingen samenwonen zonder boterbriefje, en het gebruik van de anticonceptie-pil bood vrouwen de mogelijkheid méér dan een vanzelfsprekende keuze te maken. Op de keper beschouwd ging het om een breed gedragen emancipatiebeweging. Wie links was, beriep zich op de zwarte strijd om burgerrechten in de Verenigde Staten, en betoonde sympathie voor bevrijdingsbewegingen in Zuid-Amerika en Palestina. Iedereen moest dezelfde rechten krijgen en gelijk beloond worden. Dat was de tijdgeest, en daarom betreurden zovelen het later dat de verbeelding niet langer aan de macht was.
Dat is één beeld. Maar er bestaat ook een tegenbeeld. Steeds vaker horen we in de media of in de politiek, dat Nederland door de revolutie van de jaren zestig de weg is kwijtgeraakt. De vrijheid zou zó ver zijn doorgevoerd, dat traditionele normen en waarden verdwenen. Door de tolerantie van toen zijn we nú in verwarring. Dan wijst de vinger naar het veranderde gezinsleven, met werkende vrouwen die de thuisverhoudingen op z’n kop zetten. Naar kinderen die steeds minder respect weten op te brengen voor hun ouders en voor ouderen in het algemeen. Door zulke omwentelingen is het familieleven in rap tempo een paar kwartslagen gedraaid. Hetzelfde geldt voor de relaties op school en op het werk. Voor ouderwets gezag is niet langer plaats, en het overdragen van schoolse kennis is ingeruild tegen het stimuleren van een maatschappelijk bewustzijn. Inspraak heeft de arbeidsverhoudingen op scherp gezet, en door meer mogelijkheden tot scholing zijn de bindingen afgenomen. Wie staat zich er nog op voor een half mensenleven bij dezelfde baas te hebben gewerkt?
Ook de politiek is van aanzien veranderd. Vooral links zou overspanningen verwachtingen hebben geschapen over de maakbaarheid van de samenleving. Bovendien heeft het kleine Holland zijn gidsfunctie overschat, met het drama van de multiculturele samenleving als resultaat. Het religieuze leven wist de steeds mondiger jeugd niet langer aan zich te binden, zelfs niet met gospels en andere vormen van samenzang. Voor spirituele bezinning reisden velen af naar de Wijzen in het Oosten: Mozes David, Bhagwan en de Maharasji vervingen Jezus als Weg naar de Waarheid en het Leven. De veranderde omgangsvormen, ten slotte, hebben geleid tot een afkalvend buurtleven, een sterker individualisme – ieder eist de ultieme vrijheid voor zich op – en burgers die elkaar niet meer corrigeren. Konden we de klok maar veertig jaar terugdraaien.
Het zijn grove schetsen van de eindeloze jaren zestig, en in geen van beide herken ik mijn eigen leven als teenager en adolescent. Achter het waas van die grote voltrok zich namelijk ook een kleine revolutie, en die was met recht onontkoombaar. Voor de hele samenleving gold dat er meer welvaart kwam, meer scholingskansen, minder gesloten milieus en meer mogelijkheden tot zelfstandig kiezen. Het lossere gezag werkte bevrijdend en vrijwel iedereen had wel iets te winnen bij het langzame oprekken van de verhoudingen. Ook die brave pubers bij mij op de Mulo, die zich ongemerkt vrijer begonnen te gedragen. Maar ook vóór de democratisering waren zij niet de onschuldige iconen van het gemeenschapsgevoel.
Wat ik me juist zo haarscherp herinner, is hoe al in de eerste klas de juffrouw Engels en in de tweede klas de leraar Duits, zonder een schijn van kans door mijn klas de overspannenheid in werden gepest. Nu vormde geen van beide een schoolvoorbeeld van pedagogisch vernuft, maar ik voel nog de plaatsvervangende schaamte die mij beving als de klas zich gereedmaakte voor de aanval, op het moment dat de docent voorging in gebed. Tot ik zelf langzaam aan mijn reputatie van lievelingetje van de meester ten onder dreigde te gaan, en daarom ging meeheulen met de wolven. Want ja, het was: zij eraan, of ik eraan. Dan valt er niet echt te kiezen. In de hogere klassen waren de leerkrachten weerbaarder, en begon de storm te liggen. Toch kost het me nog altijd weinig moeite om de sfeer van onveiligheid op die Mulo op te roepen. Meisjes die na een conflict van school werden gestuurd, de harde handen van de leraar wiskunde en het eeuwige getreiter op het schoolplein.
Dat heb ik ook opgeschreven, en in een brief aan de verontwaardigde lezers van de krant toegestuurd. We moeten het verleden om te beginnen in zijn waarde laten, en alleen toetsen aan de geest van de eigen tijd. Niet de herinneringen met terugwerkende kracht aanpassen aan de behoeften van vandaag, als bezwering van de angst voor nóg een dode leraar. De ondergang van het Avondland is al vaker aangekondigd. Dat besef vraagt om terughoudendheid.
Wim Willems, 8 maart 2006
Hoogleraar Sociale Geschiedenis, i.h.b. voor de bestudering van Den Haag in de twintigste eeuw
Universiteit Leiden, standplaats Campus Den Haag
wwillems@campusdenhaag.nl