13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Dit jaar verschenen er twee boeken bij Athenaeum-Polak & Van Gennep die op een opvallende manier een grondtoon met elkaar gemeen hebben, namelijk dat aan de opkomst van het Christendom een funeste invloed moet worden toegekend. In het vroege voorjaar verscheen van de oudhistoricus Fik Meijer Vreemd volk, een breed opgezette studie over integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld. In vier, vrijwel even grote, delen behandelt hij achtereenvolgens het thema in de Griekse wereld, in het Hellenisme, in Rome en tenslotte, in het onderdeel 'De goden tegen God', beschrijft hij de teloorgang van de eeuwenoude tolerantie van de Romeinse samenleving voor vreemde, voornamelijk uit het Oosten naar het Westen uitwaaierende godsdiensten, waarvoor de triomferende en triomfantelijke godsdienst van de christenen in de plaats wordt gesteld – een godsdienst die alle andere vormen van religio uitsluit en hardhandig onderdrukt.
Van de kant van de "oude religie" is het verweer tegen het opkomend Christendom bescheiden geweest: Meijer wijst erop dat het totale aantal slachtoffers van de vervolgingen in de tweede en derde eeuw tegenwoordig wordt geschat op enkele duizenden. Hij schrijft op p. 277: "De uit propagandistische overwegingen opgeschreven martelaarsverhalen zijn geen betrouwbare weergave van de werkelijkheid. We moeten namelijk niet vergeten dat de executies van christenen veelal plaatsvonden tijdens publieke manifestaties, waar ook gewone misdadigers ter dood gebracht werden." Met een treurnis die ik zeer begrijp en waarin ik mee kan gaan, wijst Meijer niet zonder verbittering op het feit dat de Romeinse religie altijd heel tolerant is geweest voor mensen met andere religieuze denkbeelden, maar dat toen de christenen het pleit in hun voordeel hadden beslecht, de restanten van die tolerante religie met kracht werden opgeruimd en de intolerantie van de christenen daarvoor in de plaats kwam.
Enkele maanden na Vreemd Volk verscheen Het feest van Saturnus, een behandeling van de Latijnse literatuur door de dichter-classicus Piet Gerbrandy. De schrijver beperkt zich, overeenkomstig het 'heidense' feest ter ere van de god Saturnus in december, tot de 'heidense' auteurs, al maakt hij een uitzondering voor de dialoog Octavius, een van de vroegste of misschien het vroegste Latijnse werk van een christen, de jurist Minucius Felix, en voor een boek dat hem aan het hart gebakken is, De vertroosting van de filosofie, in het begin van de zesde eeuw geschreven door Boëthius in de gevangenis, waar hij op zijn executie wachtte. Maar met uitzondering van Boëthius kunnen de christenen niet op zijn sympathie rekenen: "Met Minucius Felix en Tertullianus marcheert de Inquisitie de Latijnse literatuur binnen. Met hen begint een nieuw verhaal dat thuishoort in een ander boek. Ik rangeer hen met graagte op een zijspoor", zegt hij sardonisch op een manier die we van hem gewend zijn.
De stellingname van Gerbrandy roept wat meer aarzeling bij mij op, om verschillende redenen. Om te beginnen mag Gerbrandy gelijk hebben met zijn opmerking dat het betoog van Octavius in de gelijknamige dialoog blijk geeft van fanatisme en onverdraagzaamheid, hij plaatst het geschrift niet in de contekst van de apologetiek. Ook de dichter Juvenalis kan buitengewoon onverdraagzaam uit de hoek komen, en fanatisme is de grote redenaar Cicero niet vreemd. Als goed geschreven Latijn een criterium is of een Latijnse schrijver een goede schrijver is, zijn ook christelijke schrijvers als Minucius Felix, Hieronymus en Augustinus goede schrijvers. Tenslotte: opmerkelijk is het enthousiasme van Gerbrandy voor wat hij noemt de "Indian summer van weergaloze pracht" in de laatste helft van de vierde eeuw en het begin van de vijfde. Dichters als Tiberianus, Ausonius en Rutilius Namatianus, prozaschrijvers als Macrobius en Ammianus Marcellinus worden door hem liefdevol gekenschetst. Toch moeten we aannemen dat sommigen van hen (zoals ook Gerbrandy zelf veronderstelt) alleen al vanwege hun hoge positie aan het keizerlijke hof, althans in naam christen zijn geweest.
De scheidslijn in het laatste deel van Het feest van Saturnus loopt dus niet zozeer tussen heidenen en christenen, maar tussen werken van een profane en die van een christelijke signatuur. Dat die twee categorieën soms door elkaar lopen, en dat in de zesde eeuw en later steeds meer gaan doen, maakt de zaak gecompliceerder. Misschien kunnen we daarom vaststellen dat de treurnis over de teloorgang van de antieke tolerantie (bij Meijer) en van de antieke humaniteit (bij Gerbrandy) vanaf het begin van de triomf der christenen aanwezig is geweest. Als illustratie daarvan mag gewezen worden op het feit dat zo veel werken van het antieke heidendom eeuwen lang in de christelijke kloosters van Europa zijn gekopiëerd en van de ondergang gered, om maar even te zwijgen over alles wat onder de werkdruk van het produceren van bijbels, bijbelcommentaren, preken en liturgieën het loodje heeft gelegd.
De overwinning van de God der christenen op de goden van het antieke Rome, de Magna Mater, Isis en zoveel anderen daarbij inbegrepen, is een kwestie van zuivere machtspolitiek geweest. De oude goden bleken niet opgewassen tegen de toenemende invallen van Vandalen en Visigothen in het rijk. Er was een nieuw religieus élan nodig, en het in benauwenis verkerende en afbrokkelende imperium vond dat in de religie van de christenen. Nu de God der christenen onder druk van de Verlichting inmiddels ook in de gevarenzone is beland, lijkt het me (áls je een les uit de geschiedenis mag trekken, wat geloof ik veel historici onzin vinden) dat het tegenwoordig oppassen is geblazen, niet alleen voor islamitisch fundamentalisme, maar ook voor de overal om zich heen grijpende spiritualiteit.
Hans Oranje, 14 november 2007