13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
In Foxtrot, de musical van Annie M.G. Schmidt uit 1977, gaat de hoofdpersoon Josien, een meisje uit de provincie, naar de grote stad. Het zijn de crisisjaren, de angstige jaren dertig met het Jordaanoproer, het Comité van Waakzaamheid en met Colijn aan het stuur, die in een radiotoespraak de bevolking in die donkere dagen toespreekt met de woorden: ‘Ga maar rustig slapen’. En dat doet Aaltje Provinciaaltje uit Foxtrot dan ook, maar wel met de verkeerde jongen. Het wicht wordt verliefd op een homoseksueel. Ze weet echter van niets en in de bibliotheek komt het arme schaap tot de ontdekking dat er überhaupt zoiets als homoseksualiteit bestaat. ‘Wat ik nou toch heb gelezen,’ zingt ze, ‘het bestond al bij de Grieken. Eeuwen geleden kwam het al voor bij de klassieken.’ Eerlijk is eerlijk, hoe had het kind het ook moeten weten, het COC bestond immers nog niet. En dan raakt ze nog in verwachting ook. Annie M.G. Schmidt pakte met een dansje en een liedje in haar ongeëvenaarde musical twee taboes aan: abortus en homoseksualiteit.
Voor de oorlog kende Nederland nauwelijks een homoseksuele subcultuur, Berlijn, dat was de gay capital of Europe. Daar bloeiden de homoseksuele subcultuur, daar waren nichtenkits, werden tijdschriften uitgegeven en feesten georganiseerd. Daar kon je je als homoseksuele man of vrouw vertonen en vermaken.
In tegenstelling tot Berlijn ging het er in Nederland allemaal wat grijzer en grauwer aan toe. Homokroegen waren er nauwelijks en homoseksuelen leidden een dubbelleven. Velen waren getrouwd. Over homoseksualiteit werd vooral heel veel en heel hard gezwegen. Wel waren er hier en daar kroegen waar de homoseksueel van die tijd naartoe kon gaan en anders kon hij nog wel in het park of bij het urinoir aan zijn trekken komen.
Vlak voor de oorlog probeerde Nico Engelschman onder de schuilnaam Bob Angelo, dat zwijgen te doorbreken. Hij publiceerde een tijdschrift voor homoseksuelen: Levensrecht, Maandblad voor vriendschap en vrijheid. Het verscheen op een allerongelukkigst moment. Het derde nummer werd rond 10 mei 1940 gedrukt. Uit angst voor de Duitsers verdween de gehele oplage in de Reguliersgracht, en ook het adressenbestand en de correspondentie werden vernietigd.
Die angst voor de nazi’s was overigens niet overdreven. Engelschman en zijn vrienden wisten wat er boven hun hoofd hing. In de strenge nazi-hiërarchie stond de arische heteroseksuele man boven aan. De vrouw was er om kinderen te baren. En voor homoseksuelen was er geen plaats. Homoseksuele mannen waren vijanden van het Duitse volk. Ze waren staatsgevaarlijk, omdat ze niet bijdroegen aan de vermenigvuldiging van het Germaanse ras. Bovendien konden ze andere mannen besmetten, waardoor ook die geen kinderen meer zouden verwekken. Die afkeuring van homoseksuelen was in dit geval niet zozeer moreel, als wel politiek-ideologisch, hoewel de nazi’s natuurlijk, zeker met hun propaganda, aansloten bij een eeuwenlange intolerantie ten aanzien van homoseksuelen. In de bezette stamverwante gebieden, waaronder Nederland, werd net als in Duitsland tegen homoseksualiteit opgetreden. Daar waren de oprichters van Levensrecht zich allemaal dus terdege van bewust toen ze hun blad in de gracht kieperden.
Overigens gold dit allemaal niet voor lesbische vrouwen. In de wet werden vrouwen in dit verband niet genoemd. In de patriarchale maatschappij leverden lesbische vrouwen minder gevaar op, ze waren sowieso ondergeschikt aan de man.
Maar die homomannen, die vormden een probleem. Was een homoseksueel eenmaal opgepakt en verdween hij in een concentratiekamp, dan kreeg hij een roze driehoek op zijn kampkleding, om aan te geven dat hij homoseksueel was. Voor lesbische vrouwen bestond er geen apart herkenningsteken. Ze werden gerangschikt onder de politieke gevangenen en kregen meestal een zwarte driehoek.
Niek Engelschman overleefde de oorlog en nam na de oorlog onder zijn schuilnaam Bob Angelo de draad weer op met het uitgeven van zijn blad Levensrecht. Voor de lezers ervan belegde hij bijeenkomsten, terwijl de politie en de overheid met argusogen toekeken. Uit die bijeenkomsten ontstond het ‘Wetenschappelijk, Cultureel- en Ontspanningscentrum “Shakespeareclub”. In 1949 wordt die naam veranderd in het Cultuur- en Ontspanningscentrum, het onvolprezen COC, dat sindsdien onafgebroken onder meer voor de rechten van homoseksuele mannen en vrouwen opkomt.
Gedurende de jaren na de oorlog hadden de homoseksuele mannen en vrouwen de wind mee, zeker ook door de seksuele revolutie. Homoseksuelen kwamen niet alleen voorzichtig uit de kast, maar al die homoseksuelen, homofielen, flikkers, nichten, mietjes, potten en lesbo’s en hoe ze zich allemaal ook noemden, werden zichtbaar en voeren geen schuilnaam - niks geen gezwijg meer. Ze kwamen op allerlei manieren op voor hun rechten.
Zo schreef Gerard Reve vanaf midden jaren zestig in zijn boeken expliciet over homoseksualiteit. Albert Mol vertelde als eerste artiest op de televisie dat hij homoseksueel was. Robert Long wond er in zijn liedteksten op de lp’s Vroeger of later en Levenslang geen doekjes om. Ze sloegen in als een bom. Samen met Leen Jongewaard maakte hij drie spraakmakende cabaretprogramma’s. Henk Krol gaf en geeft al jaren met succes de Gay Krant uit en was een van de initiators van wat in de volksmond abusievelijk het ‘homohuwelijk’ wordt genoemd.
Er kwamen politieke homoverenigingen, er kwamen homosportverenigingen, met ludieke namen als volleybalclub Lange poten en Netzo, de wandelvereniging De potige dames, de tennisclub Smashing pink en de zwemvereniging Spetters. En Amsterdam groeide uit tot gay capital van de wereld. De Gay Games werden naar Amsterdam gehaald en een paar dagen zag de stad helemaal roze. Aids leek roet in het eten te gooien, maar kon toch de emancipatie niet terugdraaien.
En de roze driehoek, die de gevangenen in de kampen moesten dragen, droeg de homoseksuele vrouw of man in de jaren tachtig met trots op haar of zijn kleding. Het brandmerk was een geuzenteken geworden.
Die roze driehoek is ook verwerkt in het Homomonument, ontworpen door Karin Daan, aan de voet van de Westertoren. In 1970 wilde een aantal homoseksuele jongeren tijdens de nationale Dodenherdenking op de Dam een krans leggen voor de omgekomen homoseksuelen. Ze werden echter tegengehouden. De krans werd hen afgenomen en twee van hen werden gearresteerd wegens ordeverstoring. De homoseksuelen mochten niet mee doen aan de officiële herdenking. Van de oorlog was weinig geleerd. Door verschillende onderzoekers en journalisten, onder wie Jan Rogier en Rob Tielman, was al geageerd tegen het feit dat homoseksuelen buiten de officiële geschiedenis werden gehouden. In het boekwerk over de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong werd het woord homoseksualiteit nauwelijks genoemd. Homoseksuelen werden niet alleen bij de nationale dodenherdenking geweerd, maar ook uit de geschiedenis.
Uiteindelijk hebben de homoseksuelen dus voor hun eigen monument gezorgd. Het zijn drie roze driehoeken van graniet, die samen een vierde driehoek vormen. Het ligt er nu alweer bijna twintig jaar, en elke 4 mei leggen homoseksuelen van verschillend pluimage er een krans of bloemen… Er liggen op dat monument overigens bijna elke dag bloemen.
In de musical Foxtrot moest de mannelijke hoofdpersoon Willem Nijholt zijn vriend een zoen geven. Soms werd er uit het publiek dan gescholden: ‘Vuile poten!’ Nijholt vroeg of de kus eruit mocht, hij vond de afkeuring van het publiek vervelend. Maar van Annie M.G. Schmidt kreeg hij de wind van voren: ‘Zeur niet, jongen, je doet pionierswerk!’ We hebben het over 1977, nog geen dertig jaar geleden.
De wortels van de homo-emancipatie gaan dus niet diep. Dertig jaar geleden kon een acteur op een podium die zijn medespeler een kuise fictionele zoen gaf nog uitgescholden worden. Dertig jaar geleden was er nog geen plek voor een Homomonument. Dertig jaar geleden werden de homo’s nog uit de geschiedenis geweerd. En het burgerlijk huwelijk staat pas vijf jaar open voor gelijkgeslachtelijke paren. En hoe staan we er nu voor?
Onlangs zijn er weer onderzoeken gedaan naar geweld tegen homo’s. De onderzoeken werden onder andere aangehaald in NRC Handelsblad en in Het Parool. Het Parool kopte: ‘Antihomogeweld valt mee.’
‘Het valt wel mee met geweld tegen homoseksuelen,’ schreef de krant. ‘Bijna de helft van de homoseksuelen dénkt dat geweld en agressie jegens hen zijn toegenomen, maar dat gevoel wordt niet door cijfers gestaafd.’ In hetzelfde artikeltje wordt gemeld: ‘Bijna veertig procent van de homoseksuelen is afgelopen jaar wel eens uitgelachen, gepest of uitgescholden.’
In wezen worden elke tweeënhalf jaar dus álle homoseksuelen in Nederland gepest, uitgescholden en uitgelachen vanwege hun seksuele voorkeur. Dan hebben we het nog niet over geweld in de vorm van een pak op je flikker of nog erger, en bedreigingen met de dood. Overigens, elke nicht of pot die verrot gescholden wordt vanwege zijn of haar homoseksualiteit is er een te veel. Het valt dus niet mee, zou ik denken.
In het artikel in de NRC over de onderzoeken werd bovendien gemeld dat ‘homo’s minder proberen op te vallen’. Homoseksuelen kruipen weer in de kast. Het masker komt weer tevoorschijn. Ze durven zich niet meer te tonen. Homoseksuelen zien de bui al hangen en gooien, naar het voorbeeld van Engelschman alias Bob Angelo, bij wijze van spreken hun gegevens in de gracht.
Het is duidelijk dat de wind uit een andere hoek waait dan pakweg tien jaar geleden, daar heb ik geen onderzoeken of cijfers voor nodig. En dat het gaat om een straffe tegenwind, hoeven de cijfers me ook niet te tonen. Hoe in de islam over homoseksualiteit gedacht wordt, of beter hoe islamitische leiders vaak over homoseksualiteit denken, mag bekend worden verondersteld. Ook de paus keurt het af, en extreemrechtse stromingen en hebben het ook niet zo op homo’s. Zelfs in conservatieven kringen en door minister-president Balkenende wordt het homohuwelijk afgekeurd omdat het burgerlijk huwelijk een band zou scheppen tussen man en vrouw.
Zouden homoseksuelen zich hoe dan ook niet alleen al hierdoor bedreigd voelen. Door al die negatieve uitlatingen, al die negatieve theorieën?
En homohoofdstad is Amsterdam trouwens ook al jaren niet meer, ondanks dat politici dat maar te pas en te onpas bleven roepen. Voor een homomuseum is er steeds maar weer geen geld. Al jaren bestaat het homodok/lesbisch archief. Een voortreffelijke bibliotheek en documentatiecentrum, maar het ligt aan de rand van de stad in een bedrijvencomplex. Je moest er jarenlang via een houtzagerij en met een goederenlift komen. Tegenwoordig moet je door een grijze, betonnen garage. Het is te beschamend voor woorden. Een deel van de collectie zal over enkele jaren naar Leeuwarden verdwijnen en de rest wordt ondergebracht bij de Openbare Bibliotheek. Ach ja, politici. Zucht. Amsterdam is al heel lang een roze Aaltje Provinciaaltje.
De homo-emancipatie verliep in de decennia na de oorlog gesmeerd. Laten we hopen dat die emancipatie niet een korte periode is die geklemd zit tussen twee heel lange periodes van onderdrukking en verzwijging. De wortels van de emancipatie zijn nog zo jong en zitten nog niet zo stevig in de grond; het plantje moet onderhouden worden. Il faut cultiver notre jardin.
Thijs Bartels, 12 april 2006