13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
Er is in Nederland momenteel een sterke vraag naar geschiedenis. Het lijdt weinig twijfel meer dat de oorzaak ligt in de huidige sfeer van culturele desoriëntatie. We hebben twee politieke moorden gehad, een dreigend Europa, de teloorgang van de verzorgingsstaat en niet te vergeten: de integratie. Tot de symptomen behoorden ook historische incidenten: Volgens Maxima bestaat de Nederlander niet, jonge allochtonen voetbalden met 4 mei-kransen, en Pim Fortuyn werd de grootste Nederlander aller tijden. De politiek reageert vastberaden: erfgoedprogramma's, subsidies voor geschiedenis op TV, een Nationaal Historisch Museum en een officiële Canon. Zulke identiteitsprojecten hebben als uitweg uit de nationale "Staat van Verwarring" kennelijk aan plausibiliteit gewonnen. Alleen al door deze sociale context zijn het zeer politieke projecten. Als zodanig brengen ze menig academicus in verlegenheid. Met hoge verwachtingen en dito budgetten wordt een politieke vraag ter beantwoording bij geschiedschrijvers neergelegd: Wie zijn wij? Dat het antwoord of all places in ouderwetse Vaderlandse geschiedenis wordt gezocht, spreekt geenszins vanzelf. Ik heb vijf twijfels.
I. In de politieke besluiten voor de Canon en het Museum in Arnhem wordt steevast gesproken over 'het verhaal van de Nederlandse geschiedenis'. Het blijft belangrijk eraan te herinneren dat dat verhaal niet gegeven is, dat dat verhaal juist de inzet is van de huidige identiteitspolitiek. Ook de veel gehoorde opmerking dat we slechts de feiten weer willen stampen, is niet zo onschuldig als ze lijkt. Het gaat om de vraag welke feiten, je hebt ze in soorten en maten. We willen tenslotte niet de feiten van de jaren '50 weer stampen (want daar kwam bijvoorbeeld Van Heutsz nog in voor). Is de Franse Revolutie een feit dat hier gestampt moet worden? De heldendaad van Van Speijk? De eerste spoorlijn? De feiten dienen zich niet vanzelf aan, dit zijn stuk voor stuk keuzes, die volgen uit het grote verhaal van ons verleden. Lange tijd was dat het verhaal van het nuchter en polderend Gidsland. Dat verhaal zijn we de afgelopen jaren kwijtgeraakt. We zoeken naar een nieuw. Dat is de inzet van de huidige identiteitspolitiek. Twijfel 1: Feiten stampen kan niet zonder groot verhaal.
II. Vanzelfsprekend wordt het antwoord van deze zoektocht nergens anders dan in heden gegeven. Het antwoord komt niet uit de geschiedenis, maar wij stoppen het erin. De gedachte dat de geschiedenis ons hier de richting voorschrijft is onzin. Ik durf de stelling wel aan dat geschiedenis zich als bewijs voor vrijwel alle identiteitsconstructies leent – in dat opzicht is de geschiedenis een hoer en de historicus de pooier. Je kunt met goed geselecteerde en gecombineerde historische feiten vrijwel alles onderbouwen. Er zijn voorbeelden te over. Duitsland trok uit de Tweede Wereldoorlog de les "Nie wieder Krieg". Decennialang bleef de Bundeswehr klein en dicht bij huis, nooit meer oorlog. Eind jaren negentig trok Duitsland uit dezelfde geschiedenis opeens de les: "Nie wieder Auschwitz". Wijzend naar hetzelfde verleden trokken Duitse NATO-soldaten nu ten aanval tegen Serviërs in Kosovo, die werden verdacht van volkerenmoord op Albanezen. En dichter bij huis: Tegenwoordig wordt het Nederlandse verleden aangesleept om onze nationale identiteit op te blazen. Hetzelfde verleden gold tot voor kort nog als bewijs voor de noodzaak van multiculturalisme. Twijfel 2: Antwoorden op identiteitsvragen komen uit het heden. Als we ze gevonden hebben, selecteren we er de bijpassende historische feiten bij.
III. In de uitvoering van de huidige identiteitspolitiek groeit de traditionele spanning tussen politiek en wetenschap. Dat is niet verwonderlijk. De Nederlandse politieke elite, zeker die van conservatief en populistisch allooi, verlangt naar zingevende verhalen over wie wij zijn en waar we vandaan komen. Geesteswetenschappers in allerlei disciplines hebben de afgelopen decennia geleerd om zulke verhalen als constructie te ontmaskeren, al dan niet gekoppeld aan onderzoek naar politieke macht, sociale uitsluiting en culturele legitimiteit. Ziedaar de tegenstelling: Onze identiteitspolitici zoeken een duidelijk historisch verhaal, om onzekere burgers overzicht en Heimat te bieden. Het verleden dient hen ter complexiteitsreductie in het heden. Academici zijn juist dol op complexiteit. Zij zoeken hun heil tegenwoordig in kleine geschiedenissen, meervoudige identiteiten, 'open' vensters en gedifferentieerde verhalen. Geschiedenis is juist als een vraagteken bij het heden. Het debat over de canon illustreert dat de politieke verwachtingen niet van deze (academische) tijd zijn. Want de vijftig vensters blijken natuurlijk niet Het Verhaal van onze geschiedenis te zijn, dat Maria van der Hoeven besteld had. De leden van de canoncommissie zijn stuk voor stuk verstandige academici. Juist daarom kunnen zij geen Groot Verhaal van de Vaderlandse geschiedenis schrijven. Hoewel de politieke lading van de opdracht evident was, heeft de canoncommissie haar vingers op geen enkele manier aan ideologische uitspraken willen branden: Ze veegde het begrip identiteit als vaag terzijde. Het resultaat is wetenschappelijk verdedigbaar, maar politiek zinloos: Er zijn vijftig vensters, maar geen verhaal. Niemand kan de canon in enkele zinnen samenvatten, niemand kan er uit afleiden wie wij zijn en waar we vandaan komen. En voor zover elementen van zulke antwoorden wel in de canon voorkomen, zijn ze politiek gefundeerd, en niet wetenschappelijk, zoals de opvallende poging om elk venster van een zeker internationaal (en dus antinationalistisch) allooi te voorzien. Deze keuze verraadt een slecht geweten, men wil voorstanders van een al te in zichzelf gekeerde identiteitspolitiek de wapens ontnemen – dit is een duidelijke identiteitspolitieke keuze, die vervolgens consequent de canon in wordt geschreven. (En niet uit de geschiedenis komt.) Twijfel 3: Wanneer identiteitsgeschiedenis wetenschappelijk verdedigbaar is, is zij politiek zinloos.
IV. Dit wil niet zeggen dat historici geen scherpe interpretaties meer kunnen geven. Onze vakgenoten bewijzen dagelijks het tegendeel. Het probleem zit hem in de algemene geldigheid en autoriteit waarmee zij spreken – hebben hun producten dwingende consequenties voor de hele samenleving? Onlangs nog werd op deze plaats de ondergang van de historicus als publieke autoriteit betreurd. Dat kan wel wezen (en zolang we hardnekkig blijven ontkennen dat Mak en Van Rossum historici zijn moeten we het zelf maar weten), maar wij zitten op die autoriteit ook helemaal niet te wachten. Kijk opnieuw naar de Canon: Politici brengen betrokken wetenschappers ook in gewetensnood door de manier waarop er naderhand met het afgeleverde product wordt omgesprongen. De vensters werden geschreven als richtsnoer voor onderwijs. Van de vraag hoe dit tot harmonisering van ons collectieve geheugen zou gaan bijdragen – en het uiteenvallen van de samenleving zou gaan verhinderen – trok de canoncommissie haar handen af. Dat was achteraf inderdaad naïef. Want tot op heden zijn de sceptici in het gelijk gesteld. Eerst verwierf de canon de status van officieel politiek besluit, en nu gaan de pogingen om hem via de kerndoelen overal verplicht te maken nog een grote stap verder: Iedereen hetzelfde geschiedenisboekje. Alhoewel krachtige Geschichtspolitik overal in Europa oprukt, vinden we parallellen van zulke dimensies vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw aan de oostkant van het IJzeren Gordijn. Natuurlijk zijn we in Nederland nog lang niet zo ver. Maar de canon wordt momenteel alsnog een politieke geldingskracht aangemeten, die door zijn academische auteurs juist was afgewezen. En zo verandert het open raamwerk van 50 vensters alsnog in een verplichte dwangbuis. Het verzet hiertegen komt niet toevallig vooral uit onderwijs en academia. Historici kunnen in een 21ste-eeuwse democratie geen master narrative meer formuleren, die per regeringshamer wordt besloten en vervolgens sociale hegemonie claimt. Onze huidige state of mind is over de volle breedte (intellectueel, academisch en artistiek) schatplichtig aan de emancipatie juist daarvan. Twijfel 4: Wetenschappelijk serieus werk sluit het componeren van dwingende identiteitsbeelden uit.
V. Elk antwoord op de politiek urgente vraag wie wij zijn impliceert een 'ander', namelijk degene die niet tot de wij-groep behoort. Identiteit bepalen is altijd grenzen trekken en buitensluiten. Daarom zijn expliciete identity politics ook zo in het diskrediet geraakt. En het is niet moeilijk om vast te stellen wie tegenwoordig de "vreemdelingen" zijn. Het Antibeeld van wat Des Vaderlandsch is wordt niet meer belichaamd door Duitsers, Fransen of Belgen, maar door immigranten, moslims en asielzoekers – de vreemdeling in eigen huis. Dat is zondermeer zorgwekkend, en de eerste reflex van veel academici is om de realiteit van de migratiesamenleving te voorzien van een geschiedbeeld waarin migrantenverhalen kunnen worden opgenomen. Dat is wetenschappelijk up to date en moreel overtuigend, maar, zo vrees ik, politiek naïef. Neem het NIOD-boek Oorlog op vijf continenten, dat de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van de grote migrantenlanden beschrijft. Een bewonderenswaardige onderneming, en een duidelijk academisch votum tegen een bekrompen, geïsoleerde Nederlandse herinneringscultuur. Maar ik zie twee paradoxen – een intellectuele en een politieke. Om de vertaalslag te maken moeten de auteurs van het NIOD eerst ons eigen denkpatroon overdragen op dat van De Ander, want het vraagt naar de status van onze eigen morele ankertijd, de bezettingsjaren, in vreemde culturen. Wij definiëren dus wat belangrijk is – zou je de Turken zelf naar hun geschiedenis vragen, dan kwam de Tweede Wereldoorlog daar waarschijnlijk nauwelijks in voor. Maar afgezien van zulke "academische" haarkloverij, zal deze opening naar "vreemde werelden", zoals het NIOD terecht voorstelt, onze eigen collectieve herinnering alleen maar van meer vraagtekens voorzien. Dit is Geschichtspolitik van complexiteitsverhoging, die voor de aanhang van Geert Wilders juist zo bedreigend is. Op migrantenverhalen over onze morele ankertijd zitten Nederlandse identiteitsmakers momenteel niet te wachten. Twijfel 5: De integratie van "De Ander" in het historisch verhaal is academische reflex en een nobel streven, maar speelt populisten in de kaart. Ik hoor ze al denken: "Nu pakken die Nieuwkomers ook onze Oorlog nog af".
Al deze kwesties zijn op de eerste plaats politieke vraagstukken, en ik wantrouw huidige antwoorden. Nationale geschiedenis als remedie tegen angst voor globalisering? Waarom de Gouden Eeuw en geen Oost-Europa? De veel gehoorde toelichting dat je juist in een tijd van grensvervaging moet weten waar je zelf staat is volgens mij een drogredenering. Met hetzelfde recht kun je claimen dat het voor de Europese schoolkinderen van morgen belangrijk is te weten hoe en waarom de Berlijnse Muur viel. En wat daar tot twintig jaar geleden nog achter lag. Met andere woorden: Moeten wetenschappers meegaan in een identiteitspolitiek, die bij voorbaat het kader van de Natie vastlegt, en academici pas daarna de vrije hand geeft? Ik meen van niet, en blijf vooralsnog liever de twijfelende columnist.
Krijn Thijs, 14 januari 2009