13 mei 2009 | Kunst als provocatie | Jerker Spits | |
8 april 2009 | Geen nieuws | Frans Thuijs | |
11 maart 2009 | De strijd tegen de Apartheid begon eerder | Erica Meijers | |
11 februari 2009 | De onmogelijke openbaarheid van het verleden | Thomas von der Dunk | |
10 december 2008 | Onze armoedige geschiedenis. Vijf twijfels over de vaderlandse identiteitspolitiek | Krijn Thijs | |
12 november 2008 | Publieke historici en historisch publiek | Adriaan van Veldhuizen | |
13 oktober 2008 | Het lerarentekort in de Oudheid | Gerard Boter | |
10 september 2008 | Over kolonialisme | Susan Legêne | |
11 juni 2008 | Het leervermogen van wetenschappers | Rienk Vermij | |
3 en 14 mei 2008 | Drie curieuze historische kookboeken | Merel Boers | |
13 februari 2008 | Drie opvallende invalshoeken op Afrika | Frans Huijzendveld | |
9 Januari 2008 | Bekentenissen van een namaak historica | Irma Thoen |
1584: Balthasar Gerhards vermoordt Willem van Oranje, 1672: het gepeupel slacht Johan en Cornelis de Witt af en ontdoet als volleerde Serviërs de gebroeders van vingers, geslachtsdelen en ingewanden, 6 mei 2002: Folkert van der G. schiet Pim Fortuyn dood. Drie politieke moorden, drie nationale ´bedrijfsongevallen´. Twee ervan gebeuren aan het begin van onze geschiedenis. Nederland staat dan nog met één been in de spoelbak van het vechtlustige, feodale Europa, met het andere been is het aan het verbraven en verburgerlijken. De derde moord vindt plaats aan het einde van onze nationale geschiedenis, als de natie ´af´ en vredig is, en met beide benen op eigen verdraagbare bodem lijkt te staan.
Zo althans is de nationale geschiedenis na de zesde mei 2002 vaak gepresenteerd, en zo willen we Nederland kennelijk graag zien, als een natie waar geweld al eeuwenlang is uitgebannen en waar politieke moorden niet passen. En zo schijnt de onvermijdelijke ontwikkeling van de vaderlandse geschiedenis ook te zijn. Getuige de vele populaire nationale-historieboekjes waarin een rechte lijn lijkt te lopen van hunebed naar poldermodel en getuige zelffeliciterende exposities als Holland-rama in het Arnhems Openluchtmuseum waarin de geschiedenis wordt opgediend als een goed nieuwsshow met een hoog allochtonen-in-Oranje-gehalte. Als er eens iets mis ging, dan was het om van te leren. De bijl op het eerbiedwaardige hoofd van Bonifatius, Floris V in een ton met spijkers de heuvel af, hippe bloemenjongens en -meisjes door mariniers de dam afgeslagen met fietskettingen. Het bleken historische ongelukjes met een hoger doel, net als ´de uitgieting der boosheid en uitbarsting der dierlijkheid´ over de gebroeders De Witt, die uiteindelijk ´het gemeen tot bezinning en inkeer had doen komen´. En die de gebroeders het ´heerlijk loon´ schonk ´een offer te zijn voor het volk, voor het land´, aldus de negentiende-eeuwse historicus W.G. Brill.
Het verhaal over onze geschiedenis met geweld als vergissing en harmonie als geloofsleer. Nederland als land van ´de omgangsoecumene´, waarin de burgers elkaar een soort vrijwillige omgangsregeling oplegden, zoals historicus Willem Frijhoff het een paar jaar geleden presenteerde. Kan dat nog? Is zo´n complimenteus zelfbeeld nog geloofwaardig na de moord op Fortuyn en vooral na de agressieve explosie van onvrede over de open wond in de grote steden, het kleine en middelgrote criminele geweld dat inmiddels op Europees niveau is?
Een kleine duik in het vaderlands verleden leert dat vrede nooit vanzelfsprekend is geweest, noch binnenslands, noch buitenhuis. Nederlanders waren dan wel niet de Attila´s van Europa, maar mietjes waren het evenmin. Alleen: geweld mocht in de polder nooit een naam hebben. Koloniale oorlogen heetten politionele acties, zilvervloten werden niet geroofd, maar gewonnen, oorlogsmisdaden kregen het goedpraatetiket ´excessen´ opgeplakt en voetbalvandalen waren ontspoorde jongeren die het liefst een potje wilden pingpongen maar die bij gebrek aan een clubhuis aan het molesteren sloegen. Natuurlijk waren er enkelingen die gewoon dol op spierballen bleven, zoals de Oranjes, maar hun martiale hoogstandjes werden nooit de openbare norm. Koning Willem III bijvoorbeeld wilde om een kleinigheid de oorlog aan Zwitserland verklaren, maar vond onwillige ministers op zijn weg. Zijn dochter Wilhelmina was al heel jong even krijgslustig. In 1892 op bezoek bij ´neef´ Wilhelm snelde zij naar de kinderkamer, niet om als oudere twaalfjarige ´nicht´ de zoontjes van de Duitse keizer goedenacht te kussen, maar om ze de parade af te nemen. Zij bleef haar leven lang exercitiegiek, een trekje dat haar vergeven werd door minister op minister die tegen haar zin vrolijk snoeiden op de uitgaven voor het kleine maar dappere Hollandse leger.
Maar al is er, de Oranjes ten spijt, in de loop der eeuwen een dekentje van pais en vree over de natie gelegd, het broeide onder de dekens. Vaak stonk het er ronduit en niet zelden etterde er stinkende gezwellen. Wie de beddensprei van het vaderlands verleden optilt, ziet ineens een volk dat veel weg heeft van al die gewelddadige buitenlandse buren. Hoeken tegen Kabeljauwen, Schieringen tegen Vetkopers, Lichtenbergers tegen Lokhorsten. Wederzijdse roof, moord en doodslag tekenden de middeleeuwse polder, die rond 1350 net als de rest van Europa voornamelijk bestond uit no go area´s. Onze Opstand (1568-1648) was een vrijheidsstrijd tegen de Spanjool, maar meer nog was het een ordinaire burgeroorlog, een godsdienstoorlog van katholiek tegen protestant, zoals er op dat moment talloze waren in heel het Westen. Onze eigen Bataafsche Revolutie (1776-1789) was een voorloper van de grote Franse Revolutie, met weliswaar minder doden, maar toch met vrijkorpsen en burgers die elkaar met musket en kanon beschoten. Dan was er nog de lange negentiende eeuw vol honger- en aardappeloproeren. Een eeuw die eindelijk pas afliep met het Jordaanoproer van 1934 en met het bombardement op de muiters van De Zeven Provinciën van het jaar daarvoor. Vanzelfsprekend in opdracht van houwdegen Colijn die in de Atjeh-oorlog had geleerd dat je opstandelingen gewoon om moest brengen.
En dan is er nog de oorlog, met het al langer gepraktiseerde NSB-WA-geweld op straat, met het verzet dat heus meer was dan Simon Vestdijk er in Pastorale van maakt, en met de gruwelijke nasleep: de beulerijen in de NSB-kampen en de grote en kleine Westerlings in ´Ons Indië´.
Kortom: het wordt tijd dat we een beetje met de ogen van ´de Willemien´ naar het eigen verleden gaan kijken. Niet om zoals zij te smachten bij sabel en generaalsrok, maar om te erkennen dat in Nederland vaak ´net mensen´ woonden, vochten, rotzooiden en moordden, net als in de rest van de wereld.
Jos Palm - 8 oktober 2003