Sportgeschiedenis
door Gijs Sevenhuijsen
Het is zondag avond 7 uur en ik – hallo ik ben Gijs overigens – ik zit thuis op de bank. Niet met een bord nasi goreng, maar met een boek op schoot.
In het eerste hoofdstuk lees ik: “de voorhoedespelers vallen aan met het enthousiasme van soldaten bij de aanvang van een frisse, vrolijke oorlog. De verdediging van de tegenstander vormt een bijna onneembare loopgraaf rond de zestien, er lijkt geen doorkomen aan.
Plotseling belandt de bal bij toeval voor de voeten van Prinzip. Die dekselse Servische spits is als een sluipmoordenaar door de Oostenrijkse verdediging geglipt. Hij aarzelt geen moment en jaagt de bal als een kogel in de bovenhoek!”.
Het hysterische commentaar bij de herhaling van de passage luidt: “Ja beste lezers, wie had dat gedacht? Het onverslaanbaar geachte Oostenrijkse elftal staat nu al op achterstand. Een mokerslag werkelijk, die laatste zin, het belooft een spannend boek te worden”.
Nee hè… heb ik me geïnstalleerd om twee keer drie kwartier lekker te lezen, met tussendoor 5 minuten pauze om even te plassen en een nieuw pilsje uit de koelkast te pakken, krijg ik dit! Geërgerd leg ik het boek meteen weg: ik heb geen zin in dit soort taal-experimenten. Ik verwacht een geschiedenis over de Eerste Wereldoorlog, maar niet een versie waarin die oorlog wordt weergegeven als een soort wereldkampioenschap voetbal.
En met voetbal heb ik het ondertussen helemaal gehad: de teleurstelling over de uitschakeling van Oranje voor het EK van volgende zomer is bij mij nog groter dan de verloren WK-finale van 1974. En dat was voor mij al een diep traumatische ervaring, kan ik jullie verzekeren.
Ik wil er even over praten.
Ik was toen net 10 jaar oud, en we waren op vakantie in Callantsoog. Ik voetbalde elke dag met twee kleine Duitse badgastjes, Hansi und Peter geheten. Van hen leerde ik mijn eerste Duitse woordjes: toor en der-bal-is–aus. Vriendjes.
Ons gezin bekeek de finale bij opa en oma thuis in het naburige Schoorl. “Waarom laten jullie die jongen toch naar die wedstrijd kijken, jullie zien toch hoe erg hij het vindt?” vroeg oma. Ze had gezien dat ik tijdens de noodlottige 2e helft steeds ongelukkiger werd, vooral nadat Gerd Mueller de Duitsers op voorsprong had gebracht.
“Zijn bijnaam is niet voor niets der Bomber “ sprak tv-commentator Herman Kuiphof verderop in de wedstrijd. Moest-ie zo nodig weer een van zijn weetjes kwijt; had-ie dat maar niet gedaan. “De bommenwerper”, vertaalde opa met gebroken stem en er sprongen tranen in zijn ogen. Iets had hem diep geraakt; hij is er nooit meer bovenop gekomen.
Teruggekomen in het vakantiepark zag ik de vader van Hansi und Peter dansen en springen met een krant in zijn Hände-hoch. “Deutschland ist Weltmeister!!!”, stond er met koeienletters.
“Wat betekent dat pa? “ “Duitsland is wereldkampioen, jongen”. Weer een paar Duitse woorden geleerd. Woorden die ik nog vaker in mijn leven zou horen en lezen. Woorden waar ik toen nog niet de diepere betekenis van begreep. Woorden die verwijzen naar één van de ijzeren wetten van de voetbalgeschiedenis: Duitsland wordt altijd wereldkampioen, en wij nooit.
“Hoe kunnen ze bij de Duitse krant al weten dat ze wereldkampioen zouden worden?” vroeg ik wantrouwig. “Zijn we in de maling genomen of zo? “. Pa zei: “Tsja, het blijven wel Duitsers hè, in de Tweede Wereldoorlog kon je zo ook al niet vertrouwen, jongen”.
“Voetbal is oorlog”, had bondscoach Michels gezegd, en mijn jonge hersenen begonnen te begrijpen dat er bij oorlog altijd stoute Duitsers betrokken zijn. De prille vriendschap met Hansi und Peter kon niet stand houden, met de vijand collaboreer je niet – naast wat Duitse woorden kende ik inmiddels ook wat moeilijke Nederlandse woorden. Die vakantie werd er niet meer gevoetbald.
Het is woensdagavond 8 uur en ik ben net als andere sporthaters naar het Historisch Café gekomen. Voor ons geen Champions League vanavond! Maar wat staat er op het programma? Sportgeschiedenis! Gepresenteerd door adspirant redactielid Joppe. Hij moet nog leren dat dit echt niet de bedoeling is. De sportloze woensdagavond is heilig!
Het andere onderwerp dan: oorlogsenthousiasme vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Dat klinkt beter. Wat? De gast heet Kieft? “Hij heet Ewout Kieft Gijs, en niet Willem, hij is niet de ex-voetballer”. Men probeert mij gerust te stellen. Tevergeefs: ik voel me verraden. Niet reëel, maar toch. En mij schieten de woorden van Herman Kuiphof te binnen die hij sprak na de goal van Gerd de bommenwerper Mueller: “Zijn we er tóch weer ingetuind!”
Houdt die verdomde finale dan nooit op?
Uitgesproken tijdens het Historisch Café van 9 december 2015