De benen van de koning!
door Gijs Sevenhuijsen
Hallo, ik ben Gijs en ik ben tekenaar, ik teken al meer dan 10 jaar trouw voor het Historisch Café, maar ik ben net als het onderwerp van vanavond, Lodewijk XIV, wel eens vreemdgegaan. Ik heb namelijk een tijdlang daarnaast ook tekeningen gemaakt voor een lokaal sufferdje van de UvA, De Dienstbode geheten, een personeelsblad voor de centrale diensten.
“WIE IS GIJS?” Driftig zwaaiend met het nieuwste nummer van genoemd periodiek en mijn naam schreeuwend rende Rob S. te A. zo’n acht jaar geleden over de derde verdieping van het Maagdenhuis, de bestuursvleugel. Hij was geen bezetter, mocht u dat denken, maar lid van het college van bestuur van de UvA en de HvA, die toen net waren gefuseerd, en hij was verantwoordelijk voor het vastgoed van universiteit en hogeschool – een machtig man dus.
Aanleiding voor zijn boosheid was dit portret dat ik van hem gemaakt had, gemodelleerd naar een portret van Lodewijk XIV. Waarom was hij nou zo boos? Het is toch een schitterende tekening? Hij lijkt precies, hij heeft dezelfde stoere, boertige kop als Lodewijk, ik heb hem een vrolijke blonde pruik opgezet en vooral op de hermelijnen mantel heb ik enorm mijn best gedaan, de stofuitdrukking is zeer geslaagd, dunkt mij. En dan zijn benen! Parmantig steken ze uit een wuft pofbroekje. Toegegeven, ze zijn niet zo mooi als de werkelijk schitterende benen van Lodewijk, maar ze mogen er best zijn. Waarom dan toch zo boos Robbie? Oké, Lodewijk heeft niet zo’n beste naam, hij geldt zeker bij ons Hollanders als een bazig typje, als de spreekwoordelijke despoot. Kennelijk voelde Rob S. zich op de een of andere manier toch aangesproken.
Voelde ik me ondertussen bedreigd? Geïntimideerd door dit lid van het College? Nou nee, een verklaring voor mijn gebrek aan angst is dat wij ons toen als tekenaars nog nauwelijks bewust waren van het verwoestende boemerangeffect van een cartoon, nee tegenwoordig weten we wel beter. Enigszins curieus vond ik wel dat hij mij als huisgenoot niet kende, ik werkte namelijk in die tijd ook op de derde verdieping van het Maagdenhuis. Het vastgoed van de universiteit eiste kennelijk al zijn aandacht op, en niet de mensen die er werkten – ook toen al, zult u denken.
Laten we ons even op Lodewijk richten, want over hem valt overigens ook wel wat positiefs te melden. Hij kon bijvoorbeeld fabelachtig dansen, hij was de Nurejev van zijn tijd. Er zijn speciaal balletten voor hem gemaakt. Vandaar die schitterende benen, de mooiste uit de geschiedenis, alleen die van Marlène Dietrich, de Madonna van haar tijd, kunnen er enigszins aan tippen. Verder zag Lodewijk er altijd tiptop uit, een beetje over-dressed naar onze huidige smaak wellicht. Zijn bedoeling was om hiermee indruk te maken op de vrouwtjes, hij was de Strauss-Kahn van zijn tijd. Dat vrouwen vooral op macht geilen en niet op uiterlijk, daarvan was Lodewijk zich niet bewust, een beetje naïef was hij wel. Een beetje verspilde moeite eigenlijk, dat opdoffen.
Door Lodewijks pronkzucht groeide diens garderobe ondertussen tot onmetelijke omvang. Lodewijk had geen inloopkast voor zijn kleding, maar een hele inloopvleugel. Daarom is Versailles ook zo groot uitgevallen. Lodewijk kon ook heel praktisch zijn. Toen het in Versailles behoorlijk begon te stinken, men was in het ontwerp de toiletten vergeten, dus deed men overal zijn behoefte, vond hij gewoon het parfum uit. En je hoefde je bovendien niet meer te wassen, heel praktisch inderdaad.
In zijn obsessie om zo veel mogelijk vrouwen te versieren ontwikkelde Lodewijk niet alleen de Franse modebranche en ook de grandioze Franse bouwkunst, tevens vond hij, laat ik dat en passant maar even onthullen, de Franse taal uit, de meest sensuele taal ooit gesproken. Lodewijk heette voortaan Louis. Als bijvangst veroverde Lodewijk met dit onweerstaanbare culturele pakket de Europese vorstenhuizen, terwijl de Franse oorlogsvoering daarin hopeloos faalde. Aan alle hoven ging men Frans spreken. “I am King Charles the second of England” werd: “Je suis Charlie!”
Lodewijks invloed is nog steeds aanwezig, ook in de populaire cultuur. Zonder Lodewijk geen chansons van zuchtmeisjes, zonder Lodewijk geen wielersport, geen Tour de France, want alle Fransmannen wilden zulke mooie benen. Aan ons nuchtere volkje is dit alles weinig besteed, in het verleden niet en nu ook niet meer. Het “Je suis Willy” van onze vorst wekt onze lachlust en de Franse taal- en letterkunde zweeft in onze universiteiten op de rand van de rendementsafgrond.
Van machthebbers moeten we weinig hebben: de uitspraak onlangs van mevrouw Gunning, de huidige voorzitter van het College van Bestuur: “dit is óns Maagdenhuis!” – let op de pluralis majestatis – klinkt bij velen van u als het “L’état c’est moi” van Louis, er even van uitgaande, mijn eerdere stelling daarmee tegensprekend, dat u nog wat Frans begrijpt. En de voornaam van mevrouw de voorzitter is ook al niet zo gunstig: ze heet Louise, ze is een beetje de Louis van onze tijd. Over haar benen doe ik hier geen uitspraken, ik ben inmiddels voorzichtig geworden.
Uitgesproken bij het Historisch Café van 11 maart 2015.