Archief - HC 14 maart 2007

Beschrijving van het programma

20.00 – Af van de beschavingsapartheid – Column door Markha Valenta

De wereld is aan het globaliseren en Nederland globaliseert mee. Maar onze geschiedschrijving loopt achter. Ze is nog steeds erg gebonden aan het nationale en regionale verhaal. Hoe valt het anders te verklaren dat de Westerse en niet-Westerse geschiedenis als aparte onderwerpen gezien en gedoceerd worden, terwijl het juist hun uitwisselingen en conflicten met elkaar zijn die de moderniteit mogelijk gemaakt hebben? En wat te denken van de nationale canon? Het is bijzonder ironisch dat dit in Nederland gebeurt, het land dat het eerste moderne handelsrijk voortbracht. Een geglobaliseerde wereld maakt geschiedschrijving vanuit nationale en beschavingsapartheid achterhaald. Wat we nodig hebben is geschiedschrijving die recht doet aan ons wereldburgerschap.

Markha Valenta (Los Alamos, New Mexico, 1967) studeerde biologie en Engels en is als onderzoeker verbonden aan de afdeling geschiedenis van de faculteit der letteren van de Vrije Universiteit. Ze doet onderzoek naar de gevolgen van de confrontatie tussen van de seculiere (post-)protestantse staat en de Islam, met name in het publieke debat in Nederland en de VS. Vorig jaar editeerde ze met Diederik Oostdijk Tales of the great American victory. World War II in politics and poetics (Amsterdam 2006). Met James Kennedy schreef ze onlangs het hoofdstuk 'Religious pluralism and the Dutch state. Reflections on the future of Article 23' in de recente WRR-verkenning Geloven in het publieke domein (Amsterdam 2006).

20.15 – Hoe Nederland zich van zijn ketenen bevrijdde – Interview met Maartje Janse over het ontstaan van de moderne Nederlandse maatschappij en politiek (wijziging!)

De negentiende-eeuwse mens overwon niet alleen de grenzen van ruimte en tijd in hoge mate, ook streed hij met succes tegen zaken die de vooruitgang belemmerden, of het nu om sterke drank, de slavernij of de belasting op kranten ging. Nu Auke van der Woud, auteur van Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland, wegens ziekte plotseling verstek moest laten gaan, hebben we in Maartje Janse, auteur van De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland, 1840-1880 (Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2007) een vervangster gevonden die vanuit een andere optiek ook fraai kan laten zien hoe Nederland moderniseerde.

"Voorafgaande aan de oprichting van de eerste politieke partijen organiseerden maatschappelijk betrokken burgers zich in verenigingen om de afschaffing van allerlei sociale misstanden te bevorderen. De eerste 'afschaffers' beweerden a-politiek te zijn en vanuit hun geloof, gevoel en geweten te protesteren tegen wat er mis was in de samenleving. Maar langzamerhand kregen hun protesten een politieke lading en daarmee veranderden ze de aard van de politiek. Het was mede te danken aan de afschaffers dat politiek tegen het einde van de negentiende eeuw ook over moraal en geloof ging, en dat steeds meer mensen zich bij de politiek betrokken voelden. Op basis van niet eerder gebruikt materiaal brengt Maartje Janse de vergeten wereld van de afschaffers tot leven, die in de periode van na de grondwet van 1840 tot de oprichting van de Antirevolutionaire Partij in 1879 een zo belangrijke rol hebben gespeeld in de vorming van de Nederlandse politiek. Zij vertelt het verhaal van enkele verenigingen die zich verzetten tegen onder meer slavernij, drankmisbruik, de belasting op kranten, het cultuurstelsel in Indië, en de Onderwijswet van 1857. Ze laat zien hoe politieke veranderingen vaak in gang werden gezet door gruwelverhalen, morele verontwaardiging, geloof, buitenlandse voorbeelden en - niet te vergeten - de ambities en onderlinge concurrentie van de wereldverbeteraars zelf." Aldus de tekst op het boek.

Maartje Janse (1976) studeerde cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht. De afschaffers is haar dissertatie, waarvoor zij onderzoek deed aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel is zij verbonden aan de Universiteit Leiden. Eerder publiceerde ze onder meer De geest van Jan Salie. Nederland in verval? (2002).

21.00 uur – Pauze

21.15 uur – Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe? – Gesprek met Patrick Dassen, Krijn Thijs en Hinke Piersma

cover van Duitsers als slachtoffers In het recente publieke debat in Duitsland is er opmerkelijk veel aandacht voor Duitsers als slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Of het nu gaat om de geallieerde bombardementen op Duitse steden of om de lotgevallen van meer dan twaalf miljoen 'verdreven' Duitsers uit Midden- en Oost-Europa - in politiek en media wordt het Duitse leed breed uitgemeten. Wat opvalt is dat over dit 'verdachte' thema nu vrijer en met minder zelfcensuur wordt gesproken dan in de voorgaande decennia.

Hoe kunnen we de plotselinge aandacht voor het Duitse oorlogsleed verklaren? Door wie, waarom en op welke manier wordt er over welke Duitse slachtoffers gesproken? In de diverse bijdragen wordt duidelijk gemaakt dat Duitse slachtofferverhalen een langere traditie hebben en dat aandacht voor het Duitse leed niet ten koste hoeft te gaan van het besef van Duitse schuld. Integendeel: de aandacht voor Duitse slachtoffers leidt onvermijdelijk weer tot de vraag naar de Duitse daders. Daarom kan het recente Duitse slachtofferdebat niet zonder meer worden afgedaan als een 'revisionistische' poging om tot een herverdeling van schuld en leed te komen. Wel wordt het beeld van het oorlogsverleden steeds complexer.

In deze bundel van het Duitsland Instituut Amsterdam komen die complexiteit en de veelzijdigheid van het Duitse debat en de intensieve omgang met het eigen verleden volop aan bod. Een greep uit de thema's: de discussies naar aanleiding van de geallieerde bombardementen en van de 'vlucht en verdrijving', de verkrachting van Duitse vrouwen, de ideologische slachtofferbeelden van de DDR, het 'linkse' slachtofferbesef van de RAF, het thema van Duits leed en verlies tijdens de herdenkingen van 1985 en in de naoorlogse Duitse geschiedwetenschap en literatuur.

Met bijdragen van Bas von Benda-Beckmann, Patrick Dassen, K. Erik Franzen, Beatrice de Graaf, Chris Lorenz, Norman M. Naimark, Jacco Pekelder, Krijn Thijs en Anthonya Visser.

Patrick Dassen (1961) studeerde en promoveerde aan de UvA op Max Weber en het probleem van de moderniteit in Duitsland, 1890-1920 (1999). Hij was werkzaam aan het Duitsland Instituut, de RUG en de UvA, en sinds 2004 aan de RUL. Voor de bundel Duitsers als slachtoffers schreef hij, naast de inleiding, een artikel over de geallieerde bombardementen.

Krijn Thijs (1976) is werkzaam aan het DIA en de RUL. In 2006 promoveerde hij op Drei Geschichten, eine Stadt, een studie naar de verschillende manieren waarop nazi's, communisten en democraten de geschiedenis van Berlijn duidden. In Duitsers als slachtoffers schreef hij, behalve de inleiding, een artikel over de Westduitse herinneringscultuur in de jaren tachtig.

Hinke Piersma (1964) is historica en als onderzoeker verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie. In 2005 verscheen haar proefschrift De Drie van Breda. Duitse oorlogsmisdadigers in Nederlandse gevangenschap 1945-1989. Onlangs publiceerde zij Op oorlogspad. Jaap le Poole, verzetsman voor het leven (Amsterdam, 2006) en Doodstraf op termijn. Nederlandse Nacht und Nebel-gevangenen in kamp Natzweiler (Zutphen, 2006).

22.00 – Nabomen in P96

Met dank aan

Het Historisch Café van maart wordt mede mogelijk gemaakt door het Duitsland Instituut Amsterdam (www.duitslandinstituut.nl) en Athenaeum Boekhandel (www.athenaeum.nl).

Naar de archiefindex Naar boven

Af van de beschavingsapartheid

De wereld is aan het globaliseren en Nederland globaliseert mee. Maar ons historisch kader loopt achter. Dat wil zeggen, terwijl de wetenschappelijke geschiedschrijving een moderne uitvinding is, zou je kunnen stellen dat ons historisch bewustzijn hier in Nederland steeds minder modern wordt. Want terwijl de wereld om ons heen verandert, blijven wij teveel hetzelfde doen zoals we dat altijd al gedaan hebben.

Vaak kom je in publieke debatten het idee tegen dat het Nederland van nu heel anders is dan het Nederland van toen. Vaak wordt dan bedoeld dat het voor het eerst is dat we zo multicultureel zijn, en ook voor het eerst is dat we in directe, intense aanraking komen met de Islam. Maar dat klopt natuurlijk niet. Want 'toen' – tot nog maar een halve eeuw geleden – waren we eigenlijk een wereldrijk. Een wereldrijk dat nog meer nationaliteiten en etniciteiten en religies onder zijn hoede had dan Nederland dat vandaag heeft. Dat wil zeggen: het Nederland van toen was nog meer divers, nog meer multicultureel en nog meer Islamitisch dan het Nederland van nu dat is.

Alleen zo dachten we er niet over; en zo denken we er nog steeds vaak niet over. Want zij – de diversen, de multiculturelen – waren dáár. En wij waren hier. En dat waren twee aparte werelden, ook al was het onder één gezag. In de praktijk betekende dit dat terwijl je de slavernij dáár had, je de (slaven-)vrije republiek híer had; en terwijl je de bloedige Atjeh-oorlogen daar had, je de democratisering hier had; en terwijl de verzuiling hier aan het ontwikkelen was – dat wil zeggen de institutionalisering van een politiek-religieus stelsel ten dienste van emancipatie en gelijke rechten – we er alles aan deden om het vestigen van zelfbewuste, politiek geëngageerde Islamitische groepen dáár te voorkomen. Want die zouden hun rechten gaan opeisen en voor problemen zorgen. Wat toen natuurlijk niet als hun recht gezien werd.

Dat wil zeggen, er bestond toen niet alleen een geografische scheiding tussen ons en hen, maar ook een politieke en een morele. Dáár kon je doen wat híer uit den boze was. Simpelweg omdat het kon. En breed ondersteund door de overtuiging dat zij onze minderen waren: minder ontwikkeld, minder beschaafd, minder modern.

Zo denken we niet meer. Niet altijd tenminste, en niet iedereen. Maar die scheiding tussen ons en hen die we toen opgelegd hebben, blijven we nog steeds toepassen. Zeker in hoe we de geschiedenis 'doen'. Bijvoorbeeld in het fundamentele onderscheid dat we nog steeds maken tussen de Westerse en de niet-Westerse geschiedenis. Die kloof in ons denken, tussen wat 'hier' en wat 'daar' gebeurde, betekent dat we al te vaak uit het oog verliezen niet alleen wat we daar gedaan hebben, maar wat voor consequenties dat voor ons hier gehad heeft. Bijvoorbeeld, hoe de missionarisbeweging en de ervaringen van missionarissen dáár ons hele begrip van religie, religieuze organisatie en de rol van religie in de samenleving híer veranderde; hoe kritiek op het uitbuiten van de koloniën door de Nederlandse staat dat zich in eerste instantie dáár ontwikkelde, leidde tot nieuwe vormen en stijlen van politieke organisatie híer; en hoe verhalen over lijdende slaven dáár de aanleiding gaven tot een herdefiniëring van vrouwen en hun publieke rol híer (zoals Maartje Janse in De afschaffers laat zien).

Dus om te begrijpen wat hier gebeurd is, moeten we ook weten wat zich daar afgespeeld heeft. Dit is niet een betoog om allemaal globale geschiedenis te gaan doen. Absoluut niet. Eerder is het de constatering dat zelfs de meest locale ontwikkelingen in Nederland niet te verklaren zijn zonder rekening te houden met hoe diep Nederland gevormd en beïnvloed werd door wat het in de rest van de wereld aan het doen was. Doen we dat niet, dan zijn we in feite bezig met provinciaalse geschiedschrijving.

Dit geldt natuurlijk ook voor heel Europa. En hier het laatste voorbeeld: de ontwikkeling van de filosofie van Hegel. Hegel was een van de meest vooraanstaande en invloedrijke filosofen van de negentiende eeuw. De eerste moderne filosoof die zei dat de filosofie de geschiedenis nodig had om verder te komen. En de eerste die liet zien dat het individu – het denken en het bewustzijn van het individu – niet op zichzelf bestaat, maar anderen nodig heeft om door een proces van erkenning en botsing tot een dieper zelfbewustzijn te komen.

Een van de meest beroemde momenten in de filosofie van Hegel is zijn verhaal van de verhouding tussen de meester en de slaaf, tussen het vrije en het gebonden bewustzijn. Lange tijd dachten mensen dat dit alleen maar metaforische figuren waren. Maar toen werd er onderzoek gedaan naar wat Hegel aan het lezen was toen hij dit schreef. En het bleken kranten te zijn die op dat moment vol stonden met berichten over de slavenopstand in Sainte-Domingue, waarbij zowel Frankrijk als Groot-Brittannië als Spanje verslagen werden, om uiteindelijk de staat Haïti uit te kunnen roepen. Dat wil zeggen, een van de meest invloedrijke ontwikkelingen binnen het moderne Europese denken over wat het is om vrij te zijn en om een individu te zijn, had zijn oorsprong in de daden en gedachten van zwarte slaven ver hier vandaan, die de ideologieën van de Franse en Amerikaanse Revoluties op hun eigen situatie toepasten.

Onze moderne geschiedenis is ontstaan uit juist dit soort kruisbestuivingen, het heen en weer gaan van mensen en goederen en ideeën die niet het eigendom van één groep waren, maar eerder ideeën waren die hun stempel op de hele wisselwerking tussen volkeren en naties drukten. En daardoor steeds weer nieuwe vormen aannamen.

Gisteren vertelde een vriendin mij dat toen ze een paar jaar geleden geschiedenis studeerde, het eerstejaars overzichtscollege gewoon de hoofdstukken over China en Afrika oversloeg. Maar het is de vraag hoe lang we dat nog kunnen doen. Een geglobaliseerde wereld maakt geschiedschrijving vanuit het idee van nationale en beschavingsapartheid achterhaald.

Er zijn sommigen die hoopten dat een nationale canon ons uit onze verwarring zou helpen op het moment dat, zoals toen gesteld werd, Nederlanders niet wisten wie ze waren. Opvallend is wel hoe 'canonisch' deze canon is, in de zin dat het een canon meer van gisteren dan van vandaag is. Dat wil zeggen een canon die nog voornamelijk gebaseerd is op het verhaal van een klein, vrij eentonig, een-kleurig gedeelte van de Nederlanders, juist op het moment dat wij proberen te verwoorden wie wij zijn als multicultureel land.

De geschiedenis voor de nieuwe canon, de canon die we nodig hebben, is er wel. De geschiedenis van de werking van de wereld op Nederland op het moment dat Nederland te werk ging in de wereld. Het enige dat we nog hoeven te doen is haar te ontdekken en te schrijven.

Aan U – en mij – de uitdaging.

Markha Valenta, 14 maart 2007

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Column

Onder de titel 'Nederland en of in de rest van de wereld' verkondigde Markha Valenta dat de Nederlandse nationale geschiedschrijving achterloopt. De wereld is aan het globaliseren en Nederland globaliseert mee, maar onze geschiedschrijving wordt nog steeds in het keurslijf van de natie gedwongen. Westerse en niet-Westerse geschiedenis worden nog steeds als aparte onderwerpen gezien. De moderniteit is echter ontstaan door uitwisselingen en conflicten tussen het Westen en de rest van de wereld en is dus geen exportproduct van het Westen. Geschiedschrijving moet recht doen aan ons wereldburgerschap. Lees de volledige tekst van de column hierboven.

Interview

Maartje Janse werd geïnterviewd over het ontstaan van de moderne Nederlandse maatschappij en politiek. Onlangs promoveerde zij op het boek De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland, 1840-1880 (Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2007). 'De afschaffers' waren groepen betrokken burgers die zich verzamelden in verenigingen om zo afschaffing van sociale misstanden te bewerkstelligen. Hoewel zij niet politiek bezig wensten te zijn, werden hun verenigingen toch voorlopers van de moderne politieke partijen.

In 1840, het beginpunt van het boek, vonden Nederlandse burgers het onfatsoenlijk om zich met politiek bezig houden. Waarom vond men dat eigenlijk? Dat was een trauma dat men over had gehouden aan de Franse Revolutie. Politiek leidde slechts tot verdeeldheid, ruzie en oorlog. Harmonie was het hoogste ideaal. De eerste verenigingen van afschaffers beriepen zich dus op het geweten, de economie of de bijbel in hun strijd tegen misstanden, maar niet op de politiek. Een wetswijziging was een middel en geen doel.

De afschaffers spanden zich in voor de bestrijding van slavernij, drank, het cultuurstelsel in Indië, belasting op kranten (het dagbladzegel) en de voorgenomen schoolwet (de Schoolstrijd). Deze verenigingen bestonden vaak uit gegoede burgers met een gereformeerde of liberale levensovertuiging. Zij waren gevoelig voor het lijden van de zwakken. Dit medelijden werd vaak versterkt door literatuur of kunst. Voorbeelden zijn de Nederlandse vertaling van Uncle Tom's Cabin van Harriet Beecher Stowe (1853), Max Havelaar (1860) van Multatuli en de prentenserie De Fles (1848) die de ellende van alcohol liet zien. Soms speelden ook minder hoogstaande motieven mee. Zo stond Guillaume Groen van Prinsterer in de jaren 1840 aan het hoofd van een vereniging tegen slavernij, deels omdat vrije slaven vast makkelijk te bekeren waren.

De eerste afschaffers ageerden tegen de slavernij. In Engeland hadden verenigingen een belangrijke rol gespeeld bij de afschaffing van de slavernij in 1839. De slavernij bestond echter nog steeds elders in de wereld. Uit een soort zendingsdrang probeerden deze Engelsen ook in het buitenland verenigingen tegen slavernij te helpen of op te richten. In Nederland werd dit opgepikt. Men koos wel minder politieke methoden: de petitie was te onfatsoenlijk. Uiteindelijk werd de slavernij daadwerkelijk afgeschaft.

Een belangrijke afschaffer die ageerde tegen het cultuurstelsel op Java was Willem Bosch. Dit was een kleurrijke figuur. Hij had zich opgewerkt van weesjongen tot hoofd van de medische dienst op Java. Hij zei dat veel opstanden tegen het Nederlands gezag voortkwamen uit honger, veroorzaakt door het cultuurstelsel. Terug in Nederland richtte hij de Maatschappij tot Nut van den Javaan op in 1866. Hij ageerde emotioneel tegen het cultuurstelsel. Ook riep hij alle moeders van Nederland op om lid te worden van deze vereniging. Van dit soort verenigingen waren trouwens wel vaker vrouwen lid. Vrouwen, en in het bijzonder moeders, zouden namelijk extra gevoelig voor lijden zijn. Zij konden echter niet meevergaderen, want op vergaderingen moest gerookt worden, en dat kon niet als er vrouwen bij waren. Met de opkomst van de massapolitiek verdwenen vrouwen weer van het (politieke) toneel.

De verenigingen tegen het dagbladzegel en de verenigingen die tijdens de schoolstrijd ontstonden, hadden een modern karakter. Politiek 'mocht weer' sinds de acceptatie van de eerdere afschaffers-verenigingen. De publieke opinie werd onderdeel van de politieke besluitvorming, en de verenigingen werden meer een soort actiegroepen. Deze actiegroepen gingen zich ook verbonden voelen met bepaalde politieke stromingen. Zo sympathiseerde het Anti-dagbladzegelverbond (1867) met de liberalen en de verenigingen tegen de Schoolwet met de antirevolutionairen.

Al met al bevonden de afschaffers zich tussen de deftige sociëteiten en de volkse massapolitiek. In tegenstelling tot de sociëteit was men gericht op actie en openbaarheid. Deze actie werd echter niet georganiseerd vanuit massabijeenkomsten. Af en toe een actie bedenken in een ledenvergadering, waar net als nu lang niet altijd iedereen is, was voldoende. De afschaffers normaliseerden de politiek. Als je invloed wilde hebben, kon (en kan) je simpelweg een pressiegroep oprichten.

Debat

Naar aanleiding van de bundel Duitsers als slachtoffers. Het einde van een taboe?, verschenen bij het Duitsland Instituut Amsterdam, vond dit gesprek plaats over het recente publieke debat in Duitsland. Daar is opmerkelijk veel aandacht voor Duitsers als slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Voorbeelden van Duits slachtofferschap zijn de geallieerde bombardementen op Duitse steden, de lotgevallen van de 'verdreven' Duitsers uit Midden- en Oost-Europa, de verkrachting van Duitse vrouwen, de slachtofferbeelden van de DDR, het 'linkse' slachtofferbesef van de RAF, Duits leed en verlies tijdens de herdenkingen van 1985 en in de naoorlogse Duitse geschiedwetenschap en literatuur.

Patrick Dassen en Krijn Thijs, auteurs en samenstellers van de bundel, gingen in gesprek met Hinke Piersma, die als onderzoeker is verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Thijs begint het gesprek door erop te wijzen dat de scherpe kantjes van het daderperspectief af zijn. Dassen vult aan dat het erkennen van slachtofferschap toch precair blijft. Extreemrechts heeft de neiging om het Duitse oorlogsleed voor het eigen karretje te spannen als daar gelegenheid toe is.

Piersma wil graag weten waarom de bundel geen verhalen vanuit de slachtoffergroepen zelf bevat. Thijs legt uit dat het moeilijk is om vanuit de groepen zelf te schrijven, omdat deze niet homogeen zijn. Dassen voegt toe dat er verschillen waren tussen de erkenning van slachtoffergroepen in Oost- en West-Duitsland. Zo kregen de slachtoffers van geallieerde bombardementen in de DDR snel erkenning. Zij waren immers slachtoffers van het imperialisme. In de BRD waren de bombardementen tot voor kort een taboe. De bommen waren immers gedropt door de NAVO-bondgenoten. Inmiddels wordt deze groep slachtoffers erkend. Het feit dat het boek Der Brand. Deutschland im Bombenkrieg 1940-45 van Jörg Friedrich een bestseller werd bij onze Oosterburen, spreekt boekdelen. Dassen, die een artikel over de bombardementen schreef, zegt dat we niet moeten vergeten dat de bombardementen onderdeel vormden van het concept van 'totale oorlog'.

Piersma zegt dat de bundel de oprekking van het slachtofferbegrip goed laat zien en wil graag weten waarom het boek Erkenning: van oorlogstrauma naar klaagcultuur van Jolande Withuis niet in de literatuurlijst is terug te vinden. Thijs beaamt meteen dat dit een gemis is. Samen met Dassen bevetsigt hij dat het inderdaad loont om slachtoffer te zijn. Daarom zijn slachtoffergroepen niet solidair met elkaar. Ze schreeuwen om erkenning van het eigen leed, en zijn in zekere zin elkaars concurrenten. Thijs illustreert dit aan de hand van de discussies over oorlogsmonumenten in Berlijn. Onder Helmut Kohl was er een monument voor alle slachtoffers. In 2005 kwam er een monument voor slachtoffers van de holocaust. Nu wil elke groep zijn eigen monument. Krijgen ze dat? En hoe groot worden die monumenten? Dat laatste zegt iets over de grootte van het leed. Straks heeft iedereen een monument en dreigt het zijn betekenis te verliezen, vreest Dassen. Piersma meent dat de bundel slachtofferschap ook te groot maakt. Thijs zegt dat het gaat om het bespreekbaar maken van slachtofferschap, en dat is heel iets anders. Chris Lorenz, die ook meeschreef aan de bundel, roept vanuit het publiek dat het historische debat wordt opgerekt in de media, en dat historici daartegen niet opgewassen zijn.

Op de vraag of historici de strijd met de media niet harder moeten aangaan om revisionisme te bestrijden kunnen Piersma, Dassen en Thijs elkaar goed vinden. De wetenschap kan ook revisionistisch bezig zijn, zoals bij het genoemde boek van Friedrich.

Vanuit het publiek wijst Thomas von der Dunk er tenslotte op dat het boek van Friedrich ergens wel een punt heeft. Chris Lorenz zegt dat de verdrijving van Duitsers na de oorlog erg complex blijft. Er zijn namelijk ook goede argumenten vóór te verzinnen.

Paula van Rooij

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 14-03-2007 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 14 maart 2007. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 14-03-2007 - foto 1 Historisch Café 14-03-2007 - foto 2 Historisch Café 14-03-2007 - foto 3 Historisch Café 14-03-2007 - foto 4
Historisch Café 14-03-2007 - foto 5 Historisch Café 14-03-2007 - foto 6 Historisch Café 14-03-2007 - foto 7 Historisch Café 14-03-2007 - foto 8
Historisch Café 14-03-2007 - foto 9 Historisch Café 14-03-2007 - foto 10 Historisch Café 14-03-2007 - foto 11 Historisch Café 14-03-2007 - foto 12
Historisch Café 14-03-2007 - foto 13 Historisch Café 14-03-2007 - foto 14 Historisch Café 14-03-2007 - foto 15 Historisch Café 14-03-2007 - foto 16

Foto´s: Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven