Archief - HC 13 december 2006

Beschrijving van het programma

cover van Gelijk20.00 uur – Column – Jelle van der Meer


Jelle van der Meer is journalist en hoofdredacteur van tijdschrift De Helling, en (mede)auteur van o.a. Verplaatsing van de democratie (2002), Grenzeloze solidariteit (2004). Onlangs publiceerde hij met Paul de Beer en Pieter Pekelharing het boek Gelijk. Over de noodzakelijke terugkeer van een klassiek ideaal.

20.15 uur – Nederlandse migrantengemeenschappen in Noord Amerika – Dubbelinterview met George Harinck en Hans Krabbendam.

Dit dubbelinterview gaat over twee recent verschenen boeken over de Nederlandse migratie naar de Verenigde Staten. Deze migratiestroom kende in de tweede helft van de negentiende eeuw haar hoogtepunt. In die tijd trokken er ongeveer 200.000 Nederlanders naar de Nieuwe Wereld op zoek naar een beter bestaan. In Vrijheid in het verschiet. Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-1940 gaat Hans Krabbendam in op de achtergronden van deze migratie. Ook laat hij zien op welke manieren de Nederlandse migranten probeerden hun Nederlandse identiteit te behouden. De bundel Morsels in the meltingpot: the persistence of Dutch immigrant communities in North America, samengesteld door George Harinck en Hans Krabbendam gaat dieper in op deze laatste ontwikkeling. De bijdragen in deze bundel laten zien waarom met name de protestantse geloofsgemeenschappen erin slaagden om (een deel) van hun Nederlandse identiteit te behouden. cover van Morsels in the meltingpot

George Harinck (1958) is directeur van het Historisch Documentatiecentrum van het Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit te Amsterdam en heeft vele publicaties op het gebied van het protestantisme op zijn naam staan.

Hans Krabbendam (1964) promoveerde in 2001 op zijn onderzoek The model man. A life of Edward W. Bok 1863-1930 en publiceerde meerdere werken over de Nederlandse migratie naar de Verenigde Staten. Hij is werkzaam aan het Roosevelt Study Center te Middelburg.

21.00 uur – Pauze

21.15 uur – Noord Korea – interview met Koen de Ceuster

Noord-Korea, het land waarvan zelfs de Albanese Roerganger Enver Hoxha zei dat het zich wel erg afsloot voor de wereld, staat sinds enige tijd weer in het middelpunt van de internationale belangstelling. Na de Koreaanse oorlog van het begin van de jaren vijftig, de opbouw van de Democratische Volksrepubliek Korea onder leiding van de Grote Leider Kim Il Sung en de hongersnoden van de jaren negentig is Noord-Korea opnieuw hot. Als onderdeel van de As van het Kwaad, in het bezit van kernwapens en met de eigenzinnige Kim Jong Il aan het bewind, bezorgt Noord Korea vooral de westerse wereld hoofdbrekens. In dit gesprek gaan we in op Noord-Korea's moeizame relatie met de rest van de wereld. Hoe is dit zo gekomen? En dient het – met name door de VS gepresenteerde – negatieve beeld van Noord-Korea bijgesteld te worden?

Koen De Ceuster (1963) promoveerde in 1994 aan de Katholieke Universiteit Leuven. Sinds 1995 is hij als UD werkzaam bij de Opleiding Koreaanse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden. In zijn historisch onderzoek komen thema's als nationalisme en collaboratie, identiteit en geschiedschrijving, en koloniale (massa-) cultuur aan bod. In Noord-Korea doet hij onderzoek naar Noordkoreaanse kunstschilders.

22.00 uur – Borrel naar believen in café P96

Het Historisch Café van december wordt mede mogelijk gemaakt door VU-uitgeverij Vesuvius en Athenaeum Boekhandel.

Naar de archiefindex Naar boven

Dissonant

Samen met een aantal geleerde dames en heren heb ik een boek geschreven over gelijkheid. Met de bondige titel: Gelijk.

Geen historisch boek, het gaat over deze tijd, waarin gelijkheid, althans het verminderen van ongelijkheid, en dan met name sociaal economische, geen groot ideaal meer lijkt.

Bos, Rutte en Balkenende, onze politiek leiders, hebben de afgelopen jaren meerdere malen gerept van 'een gelijkheidsdeken die Nederland verstikt' (dat herhalen ze overigens niet in verkiezingstijd, dan worden de woorden electoraal iets strategischer gekozen). Zij zijn niet de enige die er zo over denken. Veel mensen zien gelijkheid als een keurslijf, een obstakel, ze willen vrijheid. Gelijkheid zit talent en ondernemerschap in de weg zit, zo wordt betoogd. Van alles dat mis gaat op de arbeidsmarkt, het onderwijs of in de zorg wordt toegeschreven aan het gelijkheidsstreven.

Hoe dat precies zit, hebben we in dit boek onderzocht. Maar eerst toch even wat historie. Want de ondertitel van het boek is: De noodzakelijke terugkeer van een klassiek ideaal. Maar hoe klassiek is dat ideaal? Ik ga daarvoor terug naar de 19de eeuw, waarin gelijkheid een politiek thema wordt. Wat vonden de grondleggers van de 3 grote politieke stromingen, de voorgangers van Bos, Rutte en Balkenende, van gelijkheid?

Om met de laatste te beginnen. Abraham Kuyper (1837-1920), protestant, zouden we grondlegger van de christelijke politiek kunnen noemen. Voor Kuyper was gelijkheid niet echt een groot ideaal. De sociale ongelijkheid achtte hij onderdeel aan de maatschappelijke orde en die is van God gegeven en hoort dus niet bestreden te worden. Wel zorg etc. voor armen en behoeftigen, maar niet via de staat en zonder de structuren te willen veranderen. Dat is de kern van Kuypers ideologie en van zijn partij: de Anti-Revolutionaire Partij: tegen de Franse revolutie; tegen de leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap. En onze eigen Balkenende, ook een ARP-er, laat zich zeer inspireren door het gedachtegoed van Kuyper.

Bij Pieter Jelle Troelstra (1860-1930), oprichter van de SDAP, voorloper van de PvdA, kunnen we een ander verhaal verwachten. Maar gek genoeg, wie in het eerste beginselprogramma van 1895 zoekt op gelijkheid en ongelijkheid krijgt geen treffers. Hetzelfde voor dat van 1912. Gelijkheid is niet de gangbare politieke term voor socialisten. Het gaat om de uitbuiting, klassenstrijd, macht en bevrijding. Niet gelijkheid maar vrijheid is het hoofddoel van de socialisten. Pas in het beginselprogramma van 1977, mede geschreven door Lolle Nauta, duikt gelijkheid op, en dan ook meteen tientallen keren. Maar dat zegt meer over de 70-er jaren dan over de sociaal-democraten want vervolgens is in het laatste programma van 2005, geschreven o.l.v. Bos, het woord weer helemaal verdwenen.

Ten slotte de liberale voorman Thorbecke, grondlegger van onze grondwet. Wat blijkt, juist hij zat met de ongelijkheid van zijn tijd in zijn maag. Met name de spanning tussen enerzijds de ontwikkeling richting gelijk burgerschap inclusief het kiesrecht en anderzijds de kloof tussen arm en rijk. Hij sprak van een "dissonant". Ik citeer: "Wanneer met toenemende rijkdom aan den eene, armoede aan den andere kant zich uitbreidt; wanneer de rijken nog rijker, hij die weinig heeft nog armer moet worden; wat is dan de wetgeving, die allen Staatsburgerschap aanbiedt onder eene door weinigen bereikbare voorwaarde, wat is de wetgeving, tenzij ironie? Wie vindt den toon, waarin deze dissonant zich oplost?" Woorden uit 1844. Dat geluid horen we bij Thorbeckes politieke nazaten, de VVD-ers, niet veel meer: het besef dat sociaal-economische ongelijkheid de politieke gelijkheid kan belemmeren.

We keren terug naar deze tijd. Hoe leeft het idee van gelijkheid? Dat hebben we dus onderzocht in ons boek op aantal terreinen. We hebben gekeken wat er de afgelopen decennia is gebeurd met gelijkheid in onderwijs, zorg, arbeidsmarkt en inkomen, veiligheid, regelgeving en internationale verdeling. Per terrein zijn er verschillen, maar er zijn ook grote lijnen. Vier trends wil ik hier kort duiden.

Als eerste: Tegenstanders van gelijkheid wijzen bij nadere beschouwing gelijkheid niet af maar geven er alleen een andere invulling aan. Dat kan, want gelijkheid is een zeer glibberig begrip en kent vele betekenissen.

Neem bijvoorbeeld het onderwijs. Betekent gelijkheid daar dat degenen met een achterstand extra geholpen moeten worden, om zo hun kansen gelijk te trekken? Of is gelijkheid juist dat iedereen evenvéél aandacht krijgt, opdat ieders talent - groot of klein - de kans krijgt.

De oude consensus was de eerste invulling, maar de tweede interpretatie krijgt nu meer en meer aanhang. Op de basisschool eisen ouders voor hun talentvolle oogappeltjes evenveel aandacht, en op de universiteiten moet er extra geïnvesteerd worden in toptalenten.

Algemeen geformuleerd: gelijkheid als ongelijke behandeling in ongelijke gevallen verliest terrein.

Het tweede punt betreft de waardering van gelijk & ongelijk. Méér gelijkheid lijkt heel eerlijk, toch zijn er ook situaties waarin het vergroten van de ongelijkheid goed is voor degenen die aan de onderkant zitten. Denk aan het nieuwe fenomeen van de voorrangszorg: wie meer betaalt, krijgt voorrang in het ziekenhuis en als dat gebeurt op uren dat de spreek- en operatiekamer normaal gesproken stil ligt, verkort dat voor iedereen de wachtlijst (de ene groep kruipt voor maar iedereen gaat er op vooruit).

Denk ook aan het argument voor vergroting van inkomensverschillen: dat is goed voor economische groei en daardoor ook goed voor minima.

Als dat waar is, hebben we een dilemma, namelijk wat zwaarder weegt, wat je absoluut hebt of wat je in vergelijking met anderen hebt?

Voorbeeld. Wat hebt u liever: 20.000 euro per jaar verdienen terwijl het gemiddelde inkomen 40.000 is, of iets meer verdienen, bijvoorbeeld 22.000 euro terwijl het gemiddelde 80.000 is?

Je zou kunnen zeggen dat we verschuiven van een samenleving die koos voor het eerste naar een die kiest voor het tweede.

De derde bevinding uit het boek die ik hier wil noemen is de opkomst van 'eigen verantwoordelijkheid' als uitgangspunt voor beleid. Succes is eigen verdienste en mag worden beloond, falen is eigen schuld en hoeft niet te worden gecompenseerd. Maar wat is de grens tussen inzet en omstandigheden? In hoeverre zijn de talenten waarover iemand beschikt eigen verdienste, en in hoeverre is de mate waarin je ze verder ontwikkelt onafhankelijk van je omgeving?

Het vierde punt is de koppeling van ongelijkheden. Ook de ongelijkheid is ongelijk verdeeld, ze komt zelden alleen. Mensen met een lage opleiding en een laag inkomen hebben een grotere kans op slechtere gezondheid, leven korter, maken minder kans op de arbeidsmarkt, hebben een grote kans slachtoffer te worden van criminaliteit en …. Thorbecke wist dat al …. ze hebben minder toegang tot de macht.

Deze opeenstapeling zien we in Nederland groeien: er is een groeiende groep die op alle fronten onderaan bungelt. Dat is de 'dissonant' van deze tijd.

Misschien heeft onze eeuw wel een nieuwe Thorbecke nodig.

Jelle van der Meer, 13 december 2006

Gelijk. Over de noodzakelijke terugkeer van een klassiek ideaal — Paul de Beer, Jelle van der Meer, Pieter Pekelharing (red.); Van Gennep/De Balie, 2006.

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Column - Jelle van der Meer

Jelle van der Meer columneerde over het veelkleurige begrip gelijkheid, en stipte een aantal recente trends en verschuivingen aan in het denken over de invulling daarvan. Hij stelt dat ook de ongelijkheid ongelijk verdeeld is, en ziet een groeiende groep mensen die op allerlei fronten onderaan bungelt. Een Reden Tot Zorg? Lees de volledige tekst van de column hierboven.

Dubbelinterview - George Harinck & Hans Krabbendam

George Harinck en Hans Krabbendam werden samen geïnterviewd over hun onlangs verschenen boeken over Nederlandse immigranten in de VS.

Hans Krabbendam schreef Vrijheid in het verschiet: Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-1940. De grootste emigratiegolven van Nederlanders naar de VS vonden plaats in de tweede helft van de 19e eeuw en na de Tweede Wereldoorlog. De eerste golf was volgens Krabbendam het gevolg van een economische en maatschappelijke crisis in Nederland. Vanaf ca. 1845 trokken steeds meer Nederlanders naar de VS - letterlijk in het spoor van de Duitsers, die westwaarts door Nederland naar Rotterdam trokken. Na de afscheiding van de Hervormde Kerk in 1834 zouden verschillende dominees emigratieverenigingen oprichtten. Deze begeleidden Nederlanders die de kerk verlaten hadden en die zich in de VS veelal zouden aansluiten bij de Reformed Church. Deze bood meer ruimte voor religieuze verschillen dan de kerken in Nederland, al zouden kerkscheuringen ook in de VS niet uitblijven. In 1857 werd bijvoorbeeld de Christian Reformed Church opgericht, een typisch Nederlandse kerk, waar heel lang in het Nederlands gepreekt werd.

Deze eerste grote immigratiegolf was zeer welkom in de 'nieuwe' staten van de VS (zoals Iowa en Wisconsin), die hierin een mooie kans zagen om via een groeiende bevolking een groter politiek gewicht in de federatie te krijgen. Deze immigranten belandden vooral in de noordelijke staten, volgens Krabbendam vanwege morele redenen (anti-slavernij), maar vooral om praktische: in het noorden was het eenvoudiger en goedkoper om grote stukken land te kopen, benodigd om een eigen gemeenschap te kunnen stichten. Doorgaans startte zo'n gemeenschap met de bouw van een kerk en een school, wat ook voor mensen met minder religieuze overtuigingen aantrekkelijk bleek om zich bij aan te sluiten. In West-Michigan bestaan nog steeds plaatsen met namen als Zeeland, Holland en Friesland. Deze gemeenschappen vormden een soort kerkelijk netwerk, dat elkaar over en weer kon ondersteunen.

De immigranten waren aanvankelijk politiek zeer actief, vooral op lokaal niveau. Ze zouden vooral op de Republikeinen stemmen, maar hadden als Nederlanders minder politieke carrièremogelijkheden. De meesten wilden vooral een eigen boerderij, terwijl bijvoorbeeld Italiaanse en Ierse immigranten veleer streden voor verbetering van hun positie. De laatste groepen zaten vooral geconcentreerd in de steden, terwijl Nederlanders immigranten meer op het platteland te vinden waren. De Nederlanders vormden een te kleine groep om veel politieke invloed te kunnen verwerven. Hoewel er nog steeds plaatsen zijn wier bevolking grotendeels afstamt van Nederlandse immigranten (zoals Holland, Michigan en Orange City, Iowa), zijn ze meestal bijna onherkenbaar opgegaan in steden (vooral in de suburbs).

Harinck en Krabbendam redigeerden samen de bundel Morsels in the melting pot. The persistence of Dutch immigrant communities in North America, een uitvloeisel van een conferentie over dit thema. Vele van deze Nederlandse gemeenschappen in de VS benadrukten hun Nederlandse identiteit sterk, wat aanvankelijk niet verwonderlijk is, en later veeleer een middel werd om de 'eigenheid' te bewaren. Zo werden de taal en de feesten gehandhaafd, en waren tulpenfestivals een uitvinding van naar de VS geëmigreerde Nederlanders.

Deze nadruk op een 'Nederlandse' identiteit was nog sterker in de tweede emigratiegolf dan in de eerste: aanvankelijk waren leraren bijvoorbeeld veelal tweetalig. Latere golven emigreerden met de expliciete verwachting een Nederlandse gemeenschap te zullen aantreffen, wat het Nederlandse karakter juist versterkte. Tot aan de Eerste Wereldoorlog werd nog erg veel in het Nederlands gepreekt, maar deze oorlog leidde tot spanningen die ervoor zorgden dat er meer in het Engels gepreekt werd, dat er steeds meer Amerikaanse vlaggen in kerken werden gehangen etc. De VS probeerde de immigratiestromen in de jaren twintig en dertig actief te beperken, wat resulteerde in een verdere afname van de invloed van de Nederlandse taal en gemeenschappen. Omdat praktisch overal en door iedereen Engels gesproken werd, werd de druk om dit ook te gaan doen vanzelf steeds groter. In 1955 werd de laatste Nederlandstalige krant opgeheven, zonder veel ophef. De Nederlandse immigranten van na WOII wilden zich veel meer aanpassen, omdat Europa na die oorlog als ouderwets en weinig aantrekkelijk ervaren werd. De grote rally van 1957 ter ere van 100 jaar Nederlanders in Chicago kreeg wel media-aandacht, maar het 'Nederlandse' van die groep immigranten was toen al behoorlijk vervaagd.

Interview - Koen de Ceuster

Koen de Ceuster, UD aan de opleiding Koreaanse Taal en Cultuur te Leiden, was te gast voor een interview over Noord-Korea. Hij benadrukte dat we Noord-Korea slechts kunnen begrijpen als we de beide Korea's samen bekijken: de scheiding is gevolg van de Koude Oorlog, en vertekent ons beeld. In de jaren naar de Russisch-Japanse oorlog (1904-1905) werd Korea een Japans protectoraat, dat vrij welwillend bestuurd werd. Vanaf eind jaren dertig probeerde Japan echter de Koreaanse cultuur 'gelijk te schakelen'. De hele koloniale tijd stond bol van talloze (onderling sterk verschillende) verzetsbewegingen in Korea. We moeten, aldus de Ceuster, het ontstaan van beide Korea's dan ook zien als verzet tegen de Japanse overheersing, waarbij Noord-Korea vocht en Zuid-Korea samenwerkte met de VS. Vanaf de herfst van 1945 tot 1948 was Korea bezet door Russen en Amerikanen. President Roosevelt wilde de Koreanen 'opvoeden' tot ze klaar waren voor zelfstandigheid, onder leiding van de vier grootmachten - Korea zelf werd hierin overigens niet gekend.

De Russen lieten in hun bezettingszone volkscomités zich ontwikkelen, waarin Kim Il Sung geleidelijk de macht over wist te nemen. De Amerikanen vertrouwden deze comités absoluut niet, en haalden ballingen naar Zuid-Korea (zoals tegenwoordig in Afghanistan en Irak) om het land te besturen: terwijl Japan proefkonijn werd van een democratisch experiment, werd Zuid-Korea een autoritaire staat. De verkiezingen, die de VS in 1948 in heel Korea wilden laten houden, vonden alleen plaats in Zuid-Korea. Noord-Korea, waar Kim Il Sung sinds ongeveer 1950 de touwtjes in handen had, werd ondertussen een min of meer communistische staat, die echter niet aan de leiband van Rusland of China liep, maar een eigen koers voer. Kim Il Sung wist beide communistische grootmachten succesvol tegen elkaar uit te spelen zonder confrontaties met hen te veroorzaken. De wens tot hereniging bij de Koreaanse bevolking kwam vooral voort uit een gevoelde eenheid, die op kunstmatige wijze verbroken was.

De Ceuster betoogt dan ook dat we de Koreaanse oorlog niet primair moeten zien als gevolg van de Koude Oorlog, maar als gevolg van de 'burgeroorlog' in Korea zelf - de Koude Oorlog speelde pas later mee en versterkte dit proces. Kim Il Sung vroeg Stalin toestemming om Zuid-Korea aan te vallen, maar die verwees hem door naar China, wellicht in de hoop dat dit China zou destabiliseren. Hoewel de aanval aanvankelijk zeer succesvol was, wisten VN-troepen stand te houden in het zuiden. Na twee jaar onderhandelen werd er uiteindelijk vrede gesloten in 1953, na de dood van Stalin.

De deling van het land had Noord-Korea met praktisch alle industrie bedeeld, en met veel erts en mineralen, maar met weinig landbouw. Aanvankelijk was het noorden economisch succesvoller dan het zuiden, maar na 1989 zetten China en Rusland de goedkope energieleveranties stop, waarna het land naar een economische crisis afgleed. Bovendien had Noord-Korea nooit voldoende landbouw gekend om de bevolking te kunnen voeden. Deze energie- en landbouwcrises zouden in de jaren negentig hun tol eisen. Noord-Korea probeerde zo min mogelijk afhankelijk te zijn van het buitenland, en bouwde daartoe bijvoorbeeld waterkracht- en kerncentrales.

Het IAEA probeerde te voorkomen dat er een kernmacht zou ontstaan op het Koreaanse schieiland, en kon sinds 1991 de Noord-Koreaanse kerncentrales inspecteren. Het IAEA constateerde wel 'onregelmatigheden', en president Clinton voerde tot 1994 een confrontatiekoers inzake Noord-Korea. Oud-president Jimmy Carter wist (met behulp van een CNN-cameraploeg) echter een daadwerkelijke confrontatie te voorkomen, door tijdens zijn reis naar Pyongyang te roepen: 'Ik heb een akkoord!' - op het moment dat de bommenwerpers letterlijk al stonden warm te draaien. De gesprekken hierna resulteerden in de afspraak dat Noord-Korea haar nucleaire programma zou bevriezen en IAEA-inspecteurs zou toelaten; in ruil hiervoor zou een internationaal consortium twee kerncentrales zou bouwen. Tot op heden zijn die niet veel verder gevorderd dan de fundamenten, en de beide in 2003 te leveren kernreactoren zijn er nog steeds niet; wel hebben de VS veel zware stookolie geleverd.

In oktober 2000 werd de tweede man van Noord-Korea op het Witte Huis ontvangen, en een maand later was Madeleine Albright op bezoek in Noord-Korea. Een akkoord leek in de maak, maar de verkiezing van Bush jr. doorkruiste dit. Hij verbrak de contacten met Noord-Korea en kondigde een 'bezinningsperiode' aan. De Ceuster betoogt dat Noord-Korea vooral angstig is voor afhankelijkheid van en interventie door het buitenland, en bevestiging ziet in het beleid van de VN en de VS sinds de Koreaanse oorlog. Het atoomwapen zou voor hen in eerste instantie bedoeld zijn als wisselgeld in onderhandelingen. Ook stelt hij dat de recente kernproef met een plutoniumbom nooit in gang gezet was als Bush jr. het akkoord van 1994 niet had opgeblazen.

De Ceuster ziet de laatste jaren voor het eerst serieuze pogingen tot toenadering tussen de beide Korea's. In het zuiden bestaan sinds 1988 vrije presidentsverkiezingen, wat aanvankelijk een cosmetische ingreep was, maar inmiddels grote gevolgen heeft. De huidige president zoekt toenadering tot het noorden, en ziet politieke betrekkingen nadrukkelijk los van economische en culturele. Hoewel hij dit al in 1998 riep, werd er door het noorden pas sinds ongeveer 2000 enig geloof aan gehecht. De verhouding tussen beide Koreaanse staten is bepaald niet vrij van problemen, maar De Ceuster ziet wel degelijk een verbetering van de verhoudingen op het schiereiland.

Joop Hopster

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 13-12-2006 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven