Archief - HC 8 april 2009

Beschrijving van het programma

20.00 – Niets nieuws – Column door Frans Thuijs

De toestroom van vreemdelingen is niet nieuw. Problemen met baldadige jongeren evenmin. Criminaliteit en het optreden van de justitie waren ook in het verleden niet onbesproken. Frans Thuijs verbindt in fragmenten de problemen van vroegmoderne migratie, de criminalisering van marginale vreemdelingen, de criminaliteit en het optreden van de justitie met de eenentwintigste-eeuwse actualiteit.

Frans Thuijs (1942) promoveerde twee jaar geleden aan de Vrije Universiteit op De Ware Jaco. Jacob Frederik Muller, alias Jaco (1690-1718), zijn criminele wereld, zijn berechting en zijn leven na de dood (Hilversum, Verloren, 2008). Deze Jaco is de naamgever aan het apocriefe Fort van Sjaco en kent een nog schimmiger verbinding met de gelijknamige boekhandel in de Jodenbreestraat.

20.15 – Europa, Europa. Over de dichters van de Grote Oorlog – Interview met Geert Buelens

Geert BuelensDe Eerste Wereldoorlog wordt gezien als de Mutterkatastrophe van de 20e eeuw, maar tevens als een literaire oorlog. Het gedicht "In Flanders Fields" en dichters als Wilfred Owen en Siegfried Sassoon genieten nog steeds grote bekendheid. Zij vormen natuurlijk slechts het topje van een poëtische ijsberg. In Europa Europa. Over de dichters van de Grote Oorlog probeert Geert Buelens te belichten hoe bijvoorbeeld Rainer Maria Rilke, Fernando Pessoa, Paul van Ostaijen, Anna Achmatova, Vladimir Majakovski, Giuseppe Ungaretti en Guillaume Apollinaire de oorlog hebben beleefd en beschreven. Hij laat zien hoe gedichten dienden als propagandamiddel, maar ook om te experimenteren met nieuwe vormen en ideeën.

Waarom leidde juist de Eerste Wereldoorlog tot zo'n vloed aan gedichten? Welke rol speelden deze dichters in de cultuuromslag, die de Eerste Wereldoorlog vormde – en hadden ze hoofdzakelijk een culturele impact, of ook een sterk politieke? Over deze en andere vragen zullen we spreken met Geert Buelens.

Geert Buelens (1971) is sinds 2005 verbonden aan de Universiteit van Utrecht als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, en tevens dichter en essayist. Eerder was hij werkzaam aan de Universiteit van Antwerpen. In 2001 publiceerde hij Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie, een studie die werd bekroond met de Vlaamse Cultuurprijs voor Essay en Kritiek en de Literaire Prijs voor Essay van de Provincie Antwerpen. Onlangs verscheen van zijn hand Europa Europa. Over de dichters van de Grote Oorlog.

Interviewer: Mihai Popa

21.00 uur – Pauze

21.15 uur – Vredesmissies: wat leren we ervan? – Gesprek met Christ Klep en Mient Jan Faber

Christ KlepWaarom doen we dat eigenlijk, vredesmissies? Wat willen we er precies mee bereiken, en hoe haalbaar zijn die doelen? Wat leren ervaringen uit het verleden (zoals Somalië, Rwanda, Srebrenica) ons over wat we niet moeten doen – zowel in de besluitvorming voorafgaand aan een vredesmissie als in de verantwoording na afloop? Hoe belangrijk is het dat ministers aftreden in dit soort situaties? Leren we (politici, militairen) daadwerkelijk van deze slechte ervaringen, of is dat slechts een papieren illusie – en waarom? Wat gaat het Irak-onderzoek opleveren, en hebben we daar iets aan? Over deze en andere vragen zullen we spreken met Christ Klep en Mient Jan Faber.

Christ Klep is historicus, gespecialiseerd in defensievraagstukken, internationale (vredes)operaties, mensenrechten en contemporaine geschiedenis. Van 1992-2000 was hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de militair-historische afdeling van de Koninklijke Landmacht. Vervolgens werkte hij als freelance onderzoeker en docent, onder meer bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING) en University College Middelburg. Sinds 2003 is hij als docent-onderzoeker werkzaam bij het Instituut Geschiedenis (Geschiedenis Internationale Betrekkingen) van de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde onder andere over de Tweede Wereldoorlog (De bevrijding van Nederland 1944-1945. Oorlog op de flank, Sdu Uitgevers 1995, met B. Schoenmaker eds.) en internationale (vredes)operaties (onder andere Van Korea tot Kabul. De Nederlandse deelname aan vredesoperaties sinds 1945, Sdu Uitgevers 2002, met R. van Gils). Dit jaar verscheen bij uitgeverij Boom zijn dissertatie Somalië, Rwanda, Srebrenica. De nasleep van drie ontspoorde vredesmissies.

Mient Jan Faber (1940) is bijzonder hoogleraar "Human Security in War Situations" aan de Vrije Universiteit. Hij is ooit opgeleid tot mathematicus en promoveerde in 1974 op The Metrizability of Generalized Ordered Infinite dimensional Spaces. In plaats van hoogleraar wiskunde te worden, werd hij nog in datzelfde jaar algemeen secretaris van het IKV en hield hij zich in de daaropvolgende decennia bezig met Koude en Hete Oorlogen. Hij heeft veel gepubliceerd, waaronder het boek Srebrenica, de genocide die niet werd voorkomen. Sinds 2003 is hij verbonden aan de VU en zijn onderzoeksgebied ligt in het Midden-Oosten (Irak en Gaza in het bijzonder).

Gespreksleiding: Joop Hopster

22.00 uur – Borrel naar believen in P96

Met dank aan

Het Historisch Café van woensdag 8 april wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Boom (www.uitgeverijboom.nl) en Athenaeum Boekhandel (www.athenaeum.nl). Athenaeum Boekhandel biedt de mogelijkheid de te bespreken titels aan te schaffen tijdens dit Historisch Café.

Boekentips van Athenaeum Boekhandel:

Naar de archiefindex Naar boven

Geen nieuws

Er zijn enorme vermogens vergaard en het gaat velen nog voor de wind, maar donkere wolken pakken zich samen. Er is een toenemend gebrek aan werk, behoorlijk betaald werk en betaalbare huisvesting. Het aantal gezinnen dat ondersteuning geniet, is onaanvaardbaar groot. Het aantal dak- en thuislozen is enorm. De werkelijke omvang is onbekend. Opvang is er maar voor drie dagen.

De economie drijft voor een heel groot deel op de instroom van migranten. Migranten zijn nodig, maar niet welkom; zeker niet die met een afwijkende godsdienst. Er zijn geregeld vechtpartijen met een etnische of religieuze achtergrond tussen jongeren in of rond buurten waar die migranten zijn gevestigd.

Baldadige jongeren zwerven door de stad en zorgen voor overlast. Passagiers en personeel in het vervoer naar en van de stad worden lastig gevallen.

Na eindeloze discussies in Den Haag is er overeenstemming over invoer, verkoop en gebruik van genotsmiddelen. Die zijn zwaar met accijns belast. In en rondom toegelaten koffie- en speelhuizen vinden handelingen plaats die het daglicht niet kunnen velen.

Prostitutie in tal van gelegenheden en op straat hebben Amsterdam onder buitenlui en buitenlanders een faam bezorgd waar alles is toegestaan. Veel meisjes uit oostelijker streken van Europa die zich aanbieden als huishoudelijke hulp of naaister, doen dit niet met naald en draad en worden uitgebuit in veel onbenoemde, maar wel bekende huizen.

Het aantal gevallen van straatroof, zakkenrollerij, winkeldiefstallen en kleine inbraken is groot. Verschillende buurten in de stad zijn berucht. Zware criminaliteit, gewelddadige inbraken en berovingen, afrekeningen onder criminelen, eisen een krachtdadig optreden.

Het stadsbestuur neemt maatregelen om schoon schip te maken, slaat ferme taal uit én er worden vóórbeelden gesteld.

Deze treurige bloemlezing is niet ontleend aan de berichtgeving van Wakker Nederland. Het zijn in modern Nederlands – niets meer dan dat – optekeningen uit tal van bronnen: vroedschapresoluties, keuren en waarschouwingen, berichtjes in de donderdagse en zaterdagse Amsterdamse Courant, pamfletten en proza en het gerechtelijke archief rond de eerste helft van de 18e eeuw. Die laten ons hiermee weten dat er geen nieuws onder de zon is.

Parallellen met dit verleden liggen voor het oprapen. Dus óók wat betreft betreft die mensen die zo graag op deze onderwerpen tamboereren: migranten, criminaliteit, ongeregeldheden, de hardwerkende kleine man die het gelag betaalt. Dit alles uiteraard voorzien van tal van schijnoplossingen die het goed doen in de publiciteit en vooral goed zijn voor de onderbuikgevoelens.

Zo hebben we nu een tweede generatie vreemdeling, van moederszijde uit Indonesië, via Opper-Gelre in Holland neergestreken, met opgestoken zeil en dito haar. Hij doet denken aan Daniël Raap, de porseleinkoopman aan de Dam, die tegen het midden van de 18e eeuw met zijn volksbeweging van Doelisten én een scala aan populistische kreten voor de middenmassa, enige tijd de aandacht op zich vestigde en trouwens nog veel meer met zijn wel zeer aparte begrafenis. Toen Raap niet kon waarmaken wat hij beloofde, keerde zijn aanhang zich tegen hem. De rapen waren gaar, vandaar!

Weinig tijd na Raap roerde Kaat Mossel in Rotterdam de trom voor Nederland en Oranje. Ook zij heeft haar 21e-eeuwse pendante. Helaas, het liep met de eerste niet zo goed af en voor de nieuwe Kaat Mossel moet worden gevreesd dat er wel een enge verbintenis in het verschiet ligt met het bekende liedje van Jan Huygen...in de ton...

Beperken we ons tot vreemdelingen en criminaliteit en vooral het al dan niet terechte gevoel van onveiligheid, dan vroeg en vraagt dat om krachtdadig optreden. Dus slaan de autoriteiten toen en nu, van tijd tot tijd – maar tenminste eenmaal per jaar – krachtige taal uit met een hoog manipulatief karakter. In de vroegmoderne plakkaten lezen we dan dat:

'...veele Landloopers, Vagabonden en Bedelaers, onder de naem van Heydenen, AEgyptenaren ofte andersins, haer verstouten van andere Quartieren herwaertds aen te komen in dese Provincie, en aldaer in seer grooten getale by den anderen vergaderen, en van de eene Plaetse na de andere, troupsgewijse passeeren ... met partyen van twintigh, dertigh, veertigh en vijftigh, minder en meerder in getal, ... en onderwegen, ofte daer sy blijven leggen, veel moedwilligheden, dieveryen, ende publicq geweldt bedrijven ... dat qualicken eenige Huysen konnen worden gevonden die deur van souden mogen wesen bevrijdt'.

Gingen er werkelijk legers van vagebonden in slagorde over straat en werd het land geterroriseerd door hordes van armoedzaaiers uit den vreemde? In Holland vinden we daarvan geen spoor van bewijs. De vele succesverhalen over migratie, tolerantie en gastvrijheid ten spijt, was er wél een probleem van marginalen in de steden en op het land, veelal vreemdelingen die het niet konden maken, die afzakten naar de goot of opklommen naar het schavot.

Het probleem werd door de krachtdadige overheid enorm uitvergroot om ter geruststelling de barse maatregelen van zware straffen te legitimeren. Iedere vreemdeling die zijn aanwezigheid niet behoorlijk kon verklaren liep risico's. Het haalde allemaal niets uit en als er dan een vreemdeling werd opgepakt, dan was er meestal ook wel wat ernstigs aan de hand. Er was en is geen oplossing voor de toestroom van marginale migranten.

Dat velen het moeilijk hadden, daarvan getuigen de optekeningen in de gerechtelijke archieven, maar hoe groot het probleem werkelijk was – inclusief de daaraan verbonden criminaliteit – is nooit behoorlijk onderzocht. Niettemin, na een vluchtige blik in gerechtelijke stukken en een selectieve interpretatie daarvan, in aansluiting op de gespierde taal van de plakkaten, worden al die ongelukkigen in de jongste vertellingen eenvoudig nog maar eens weggezet als 'uitvreters, klaplopers en profiteurs'. Het klinkt afschuwelijk modern.

De barokke rimram is er nog steeds. De aankleding is anders. Eenmaal per jaar komt het gezag, uitgedost met toeters en bellen op de jas en een uitgebreide verfdoos op de borst ons ernstig vertellen hoe droevig de samenleving wordt bedreigd door tal van gevaren, waartegen parmantige mannetjesputters ons met groot succes bescherming schijnen te bieden, vooral door ons te beroven van iedere vorm van privacy, de voorspellingen van George Orwell ver, heel ver, voorbij.

Het succes van al die bedreigende bescherming wordt ons niet onthouden. Daarvoor worden we nu vergast op statistieken met een hoog manipulatief karakter. Het aantal aangiften van fietsendiefstallen is met 50% afgenomen. Dat wil niet zeggen dat er minder fietsen worden gestolen, maar wel dat de burger de moed heeft opgegeven daarvan aangifte te doen. Het aantal veroordelingen van tasjesdieven is met 100% gestegen: van 2 naar 4! Het is gechargeerd, maar successen worden uitvergroot én er worden voorbeelden gesteld.

Baldadige pubers werden voorheen met een vermaning heengezonden, tenzij zij het al te bont hadden gemaakt. Vaak waren dat dan weesjongens, toch al een blok aan het been, die dan met een blok aan het been in het weeshuis werden vastgezet om erger te voorkomen. Men maakte van pubers geen criminelen.

Nu worden pubers die een misplaatste grap uithalen in detentie genomen, met een vonnis of een beschikking, zonder tussenkomst van de rechter, van een strafblad voorzien en hun DNA wordt voor 20 jaar zorgvuldig bewaard, voor 'je kan niet weten'. Zo maken we van pubers criminelen.

In het stellen van voorbeelden, het optreden of de onmacht van justitie toen en nu, kunnen we speels denken aan de heren Balck en Holleeder. Beiden crimineel, de één allochtoon en de ander autochtoon, hoewel: dat weet je nooit zeker in een stad die in de loop van de tijd wel voor 80% uit vreemdelingen bestond, in aanmerking genomen dat Venlo en Utrecht toen evenveel buitenland waren als Vilnius en Uppsala nu.

De naam Balck zegt u waarschijnlijk niets, maat hij werd bekend als Jacob Frederik Muller, alias Jaco, van dat bekende Fort van Sjaco aan de Elandsgracht en een boekhandel in de Jodenbreestraat, waar hij overigens, noch met het één, noch met het ander, iets te maken had. De naam Holleeder, alias De Neus, is alom bekend.

Deze heel verschillende mannen met heel verschillende carrières hebben niets gemeen, maar eenmaal verstrikt in de maalstroom van de justitie en het publicitaire geweld daar omheen, worden gelijkenissen opvallend.

De Neus, een op en top Amsterdamse jongen, wordt er van verdacht op jonge leeftijd deel uitgemaakt te hebben van knokploegen tegen krakers en betrokken te zijn geweest bij een nooit opgeloste spectaculaire bankoverval met een speedboot. Dat lijkt serieus, de verdenking is groot, maar bewijs ontbreekt. De Neus zou zich na het uitzitten van zijn straf wegens een geruchtmakende ontvoering in 1983 met zijn makkers hebben bezig gehouden met tal criminele zaken, maar hij werd gearresteerd voor verboden wapenbezit en staat nu, via duistere omwegen, terecht voor afpersing en moord.

Jaco, de marginale vreemdeling uit Koerland, hield zich met zijn ouders aanvankelijk bezig met collecteren – uiteraard zonder consent – voor afgebrande scholen, dorpen en hele steden in oorlogsgebieden heel ver weg. Het was klungelen in de marge, maar in hoge mate strafbaar. De verdenking was groot. Bewijs ontbrak. Dat ontbrak ook voor de mogelijke betrokkenheid bij een moord, een afrekening in het circuit van collectanten. Dus werd hij veroordeeld wegens 'poging tot inbraak'. Na zijn ontsnapping uit het tuchthuis in Den Haag kwam hij terecht in het gezelschap van enkele echte criminelen. Hij werd na een handvol overvallen op boeren en buitenhuizen – niet één in Amsterdam – op aanwijzing vanuit Almelo in Amsterdam gearresteerd. Daar was de Amsterdamse officier, om hém moverende redenen, er alles aan gelegen om Jaco te doen veroordelen.

De justitie stond en staat er garant voor dat de marginale vreemdeling, zowel als het straatschoffie van oorsprong, kunnen uitgroeien tot welhaast mythische figuren.

Als de nog lopende zaak na deze zomer zijn einde vindt, hebben beiden een uniek en peperduur strafproces op hun naam staan van twee en een half jaar en door de handige onhandigheid van de justitie zijn beide zaken hangende het proces al op straat gebracht met een veroordeling door het publiek, waarin beiden worden afgeschilderd als leiders van een criminele bende.

Over Jaco verscheen in 1717 een pamflet alsof hij al definitief veroordeeld was. Van De Neus kennen we via de media het hele dossier met onder meer de inmiddels beruchte Endstra tapes.

Beiden hadden zich teweer te stellen tegen de verklaringen van 'kroongetuigen', mededaders of medeplichtigen die in ruil voor hun verklaringen strafuitsluiting of strafvermindering genieten. In de 18e eeuw waren kroongetuigen wel bekend, maar niet toegelaten. In de 21e eeuw is het nog steeds gevoelig dat een mededader of medeplichtige zich ten koste van de ander vrijkoopt. Geen wonder, de Romeinen waren daar al zeer negatief over.

Jaco diende zich te verweren tegen de verklaringen van zijn medeplichtige bijzit. Ook De Neus ziet zich geconfronteerd met verklaringen van een ex-vriendin.

In beide processen figureerden tal van getuigen met pakken boter op het hoofd. Het bewijs is dun. Volgens de advocaten waren en zijn er ernstige bedenkingen of op deze wijze wel een fair proces kon en kan worden gevoerd. Bij Jaco was het bewijs uit de verklaringen van de vele getuigen schamel, maar zo werd betoogd, ook al zijn de verklaringen niet volmaakt, er zal toch wel 'iets' van waar zijn. De verklaringen van de achterbankgesprekken, ook al kunnen die niet worden geverifieerd, zijn weinig anders: er zal toch wel iets van waar zijn.

In de loop van beide processen waren er problemen met de verdediging. De advocaten van Jaco meenden dat zij hem met geen goed gemoed konden verdedigen. Zij werden door het Hof eenvoudig gedwongen de zaak toch maar op zich te nemen. De advocaat van De Neus kon de verdediging óók met goed gemoed niet voortzetten. Hier moest naar een andere verdediger worden omgezien.

De afloop van de zaak Jaco is bekend. De getuigenverklaringen gingen van tafel, maar Jaco was een marginale vreemdeling en had geen verklaring voor zijn welstand, dus moest hij volgens de geciteerde plakkaten wel een dief zijn. Hoe het met De Neus zal aflopen is nog onbekend, maar beiden mogen zich verheugen in een geweldige hoeveelheid publiciteit. De één nu al, en de ander niet aflatend gedurende bijna drie eeuwen. Gemeenschappelijk is er de onbekende herkomst van de meest fantastische vertellingen.

Over De Neus zal nog wel eens een dik boek verschijnen. Dan zal duidelijk worden hoe het nu werkelijk zit. Over Jaco is dat er. Ongeacht of we beiden nu wel of niet moeten of kunnen bestempelen als zware criminelen, in beide zaken is de hoofdrol weggelegd voor de Amsterdamse justitie. Bij Jaco was het beginsel van het vinden van de waarheid ondergeschikt aan zijn veroordeling. Het lot van de officier was verbonden aan het lot van de beklaagde. Oordeel zelf of er in de loop van 300 jaar veel veranderd is. Dit alles is geen waardeoordeel; het zijn slechts constateringen. Voor het publiek maakt dat weinig uit. Het levert altijd smakelijke verhalen op.

We hebben alle narigheid doorstaan en zullen het wel weer doorstaan. In deze ironie moeten we ons ook maar tevreden stellen met een bekende reclamekreet: 'het komt wel goed, schatje'!

Overigens ben ik – vrij naar Cato – van mening dat het Amsterdamse stadhuis op de Dam aan de Amsterdammers moet worden teruggegeven.

Frans Thuijs, 8 april 2009

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 08-04-2009 - Karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven