Michiel Baud is hoogleraar Geschiedenis van Latijns-Amerika aan de UvA en directeur van het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns-Amerika (CEDLA). Hij verwief landelijke bekendheid als schrijver van het rapport over de betrokkenheid van de vader van Màxima Zorregieta bij de junta van Argentinië. Michiel Baud publiceert veel over Latijns-Amerika, zowel vanuit historisch als sociaal-wetenschappelijk perspectief.
Een studentendemonstratie in Boedapest op 23 oktober 1956 zou uitlopen op een nationale opstand tegen het communistische regime, die op 4 november door Russisch militair geweld werd neergeslagen. Vijftig jaar na dato is deze opstand weer dagelijks op tv te zien. Martin Mevius maakte een bijzondere film over een onderbelichte schaduwzijde ervan: Tainted Revolution vestigt de aandacht op antisemitische incidenten tijdens de opstand. Na deze première van Tainted Revolution volgt aansluitend een interview met onderzoeker en filmmaker Martin Mevius.
Martin Mevius (1969) promoveerde op zijn onderzoek Agents of Moscow. The Hungarian Communist Party and the Origins of Socialist Patriotism 1941-1953 (Oxford University Press, 2005). Onlangs maakte hij met Arnold van Bruggen de korte film Tainted Revolution (22 min.) over de rol van antisemitisme in de Hongaarse Opstand van ’56.
Dit dubbelinterview met Marc Chavannes en Hans Steketee heeft als achtergrond hun recent verschenen boeken. In Eiland tussen de oren vraagt Steketee zich af of de Britten nog wel de eilandbewoners van weleer zijn en of de geografische insulariteit in een imaginaire veranderd is. Een boek over een vertrouwde buitenkant van thee, zwarte taxi’s en tabloids, bekvechten in het parlement, treinen die niet rijden, xenofobie en cricket – maar ook over de moeizame positionering van de UK tussen EG en VS, en over veranderingen op een diepere laag, die de vraag oproepen of de Britten eigenlijk nog wel op een eiland wonen. Chavannes gaat in Op de as van goed en kwaad vooral in op Amerika na 9/11 en hoe een toenemend militarisme en veiligheidsdenken zich verhoudt tot het democratisch gehalte van de Verenigde Staten enerzijds en de alledaagse samenleving anderzijds.
Marc Chavannes, voormalig correspondent voor NRC Handelsblad in Londen en Parijs, won de Anne Vondelingprijs voor zijn verslaggeving van de Amerikaanse verkiezingen van 2004. Over de VS schreef hij het boek Op de As van Goed en Kwaad. Amerika achter de schermen (Prometheus/NRC, 2006). Eerder schreef hij in dezelfde reeks Frankrijk achter de schermen. De stille revolutie van een trotse natie (Prometheus/NRC, 2004). Momenteel is hij redacteur van NRC Handelsblad en hoogleraar journalistiek in Groningen.
Hans Steketee was zeven jaar correspondent voor NRC Handelsblad in Londen en schreef Eiland tussen de oren. Het Verenigd Koninkrijk achter de schermen (Prometheus/NRC, 2006). Momenteel is hij redacteur van NRC Handelsblad.
Het Historisch Café van november wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Prometheus en Athenaeum Boekhandel.
Laat ik beginnen door een vraag te stellen: Wat voor nieuws uit Latijns Amerika kunnen we vandaag de dag vinden in de Nederlandse pers?
Hugo Chavez, natuurlijk, de breedsprakige populist uit Venezuela. De man die de Verenigde Staten na orkaan Katharina hulp aanbood en de armen in New York goedkope olie stuurt; de man die Niets nalaat om Bush het bloed onder de nagels vandaan te pesten, die zeker. Dan Evo Morales, de zojuist gekozen Indiaanse president van Bolivia, die ook. Gekozen in democratische verkiezingen, maar wel na het ten val brengen van twee regeringen. En nog een beetje Lula, steevast aangeduid als voormalig mijnwerker, nu president van de zevende economie van de wereld. Deze linkse leiders prikkelen onze fantasie. Er zijn er nog meer! Ze komen niet alleen tegemoet aan de exotische beelden die de visie op Latijns Amerika bepalen - populisten, Indianen, politieke polarisatie –, ze laten ook zien hoe sterk de politieke kleur van LA de laatste jaren veranderd is.
Wat is er gebeurd in het continent dat nog maar enkele decennia geleden vooral bekend stond vanwege zijn mensenrechtenschendingen, zijn militaire dictators en autoritaire regeringen? Hoe moeten die veranderingen verklaard worden?
Zoals altijd in de geschiedschrijving, moet de historicus kiezen tussen continuïteit en verandering. De veranderingen springen nu vooral in het oog. De VS hebben een stapje terug moeten doen. Ze weten in ieder geval niet meer hoe ze met Latijns Amerika moeten omgaan in de periode van na de Koude Oorlog en een escalerend conflict in het MO. De adviseurs van Bush zijn Koude Oorlogsdenkers. Zij zijn groot geworden in de tijd dat de VS via de contra’s het linkse Sandinisme in Nicaragua bevochten. Het lukt ze uiteindelijk de Sandinistische revolutie te stoppen. Juist vandaag beleven we de historische ironie dat Daniel Ortega, een van hun grote Sandinistische tegenstrevers, eerlijk gekozen de volgende president van Nicaragua gaat worden. Reken maar dat er momenteel driftig in de vergeelde archieven van de contra oorlog wordt gesnuffeld…
Veel zal dat niet helpen. Dit is niet meer de tijd van gewapende interventies en de big stick politiek. De Latijns Amerikaanse militairen halen het niet meer in hun hoofd om staatsgrepen te plegen.
Nee, als de Verenigde Staten nog wat invloed proberen te houden, dan doen ze dat via vrijhandelsonderhandelingen, waarin individuele Latijns Amerikaanse landen worden verleid om deel uit te gaan maken van een grote Amerikaanse vrijhandelszone. Het verzet daartegen is echter groot. Boerenorganisaties, kleine ondernemers en zelfs delen van de elite zijn bang voor hun concurrentiepositie. Zij verzetten zich tegen het wilde kapitalisme dat de Washington Consensus in hun landen heeft gebracht. Nee, de Amerikaanse paraplu lijkt niet meer te passen op Latijns Amerika.
Dit is wat we zo’n beetje in de kranten lezen, maar er zijn zoveel dingen die nauwelijks aan de orde komen.
Ik heb de neiging daarbij de nadruk te leggen op de continuïteit. Hoe LA al aan het begin van de 20e eeuw een bloeiende vakbeweging had, die in veel opzichten het fundament gelegd heeft voor de opkomst van mensen als Lula. Dat Mexico al in de 19e eeuw een president had met Indiaanse ouders. Dat er in diezelfde tijd in veel plaatsten een grote beweging bestond die debatteerde over de plaats van de Indiaanse bevolking in de Latijns Amerikaanse natiestaat. Dit debat was vergelijkbaar met - en in veel opzichten veel rijker dan - het debat over de multiculturele samenleving dat vandaag de dag in Nederland gevoerd wordt. B.v. over de Indiaanse scholen en tweetalig onderwijs. Over de multiculturele samenleving en het recht op culturele zelfbeschikking.
En ook daar zie je, net als in Nederland vandaag, dat de echte veranderingen plaatsvinden buiten de politiek om. De Latijns Amerikaanse samenleving veranderde, om de bekende uitspraak te parafraseren, terwijl politici en beleidsmakers andere plannen aan het maken waren. Indiaanse gemeenschappen stichtten met veel elan hun eigen scholen terwijl de stedelijke elites nog druk bezig waren de voors en tegens van Indiaans onderwijs te bespreken.
Er is natuurlijk nog veel meer: De ontwikkeling van de pers en het belang van het geschreven woord, b.v.. Deze brachten Benedict Anderson er toe de Latijns Amerikaanse natie-staten als ‘pioneers’ te bestempelen. Maar ik kan ook de tegenstrijdige rol van de RK kerk in de Latijns Amerikaanse moderne geschiedenis noemen. Of de opkomst van denkbeelden over ontwikkeling en onderontwikkelingen die in de jaren 60 en 70 leidde tot de Dependencia theorieën.
Allemaal interessante historische thema’s. Maar voor die geschiedenis heeft Nederland helaas geen tijd. En daar wil ik het tweede deel van mijn column aan wijden.
Toen ik - heel lang geleden - geschiedenis studeerde in Groningen organiseerden we als studenten een collegeserie over Latijns Amerikaanse geschiedenis. De achtergrond daarvan was dat we het programma van de Nederlandse geschiedenis studies te beperkt vonden, Eurocentrisch noemden we dat toen nog: de geschiedenis van de wereld gezien vanuit Europa. Onze toorn richtte zich daarbij vooral op het boek van Palmer, dat the History of the Modern World heette, maar aan de gebieden buiten Europa en de VS nauwelijks aandacht besteedde. Nog steeds gebruikt!
Onze gebundelde inspanningen (ook de OSGN) waren succesvol. Overal werden in geschiedenisopleidingen historici aangenomen om met hun kennis van Azië, Afrika en Latijns Amerika de broodnodige aanvulling op de al bestaande Europese expertise te verzorgen. De geschiedenis van Azië en Latijns Amerika kreeg een min of meer vaste plaats in het programma. En dit gold zelfs voor Afrikaanse geschiedenis, een terrein dat van oudsher aan de antropologen was overgelaten. Er werd zelfs een geheel nieuwe, experimentele geschiedenis opleiding opgericht, maatschappijgeschiedenis in Rotterdam, die niet alleen brak met de bestaande op de Europese geschiedenis gebaseerde periodisering in tijdvakken, maar die ook in regionaal opzicht de bakens verzetten. Dat wat toen nog Niet-Westerse geschiedenis heette, en in Rotterdam de geschiedenis van de Agrarisch Metropolitaire samenleving genoemd werd, werd een geïntegreerd onderdeel van de studie.
Ik refereer hier aan een ver verleden; voor velen van u met recht ‘geschiedenis’. En het liefst had ik u hier laten weten dat het uiteindelijk allemaal goed gekomen was. Die hoop hadden we toentertijd in ieder geval wel, in de toch wat optimistische kijk op de geschiedenis die ons in die tijd - of we het wilde of niet - aankleefde.
Helaas moet ik constateren, dat dit optimisme onterecht is gebleken. Dat wat we vroeger niet-westerse geschiedenis noemden, en tegenwoordig vaak wereldgeschiedenis wordt genoemd, is praktisch verdwenen uit het curriculum. De hoogleraren zijn gepensioneerd, vacatures bevroren en de studenten worden opnieuw klaargestoomd in het besef dat de geschiedenis toch eigenlijk begint en eindigt in Europa, of in ieder geval in wat gemakshalve het Westen wordt genoemd. Ondanks het geklets en gejuich over de globalisering hebben de geschiedenis opleidingen zich weer opgesloten in hun Europese paleis, waar de Gouden Eeuw, de Tweede Wereldoorlog, de Nieuwste tijd en de Verlichting centraal staan. Onder D66 minister van Boxtel kwam het Nederlandse slavernij verleden nog heel even in het vizier, maar ook die tijd ligt al weer ver achter ons. Deze tendens tot navelstaren heeft natuurlijk zijn hoogtepunt bereikt in de canon. Belangrijk hoor, nu in Nederland de gemeenschap opnieuw ‘verbeeld’ moet worden, maar, vraag ik u: begrijpen we daardoor de wereld beter?
En helaas, het spijt me zeer het te moeten constateren, de UvA heeft in deze tendens voorop gelopen. De universiteit die zich graag als progressief afficheert en die gelokaliseerd is in de meest multiculturele stad van Nederland, heeft een sterk Eurocentrische geschiedenisopleiding. Dat is het gevolg van een bewuste keuze. Enige jaren geleden werd de expliciete keuze gemaakt om het onderwijs van de Letteren faculteit uitsluitend op Europa te richten! Gelukkig dat de opleiding nog een paar stafleden heeft die desondanks proberen de Europese geschiedenis in een breder perspectief te plaatsen; anders werden studenten helemaal niet in contact gebracht met de geschiedenis die zich buiten Europa en de VS afspeelt. Maar toch. Wat een keuze! Geen wonder dat bestuurders van de UvA zich vaak zo wereldvreemd gedragen. Wereldvreemd, het woord zegt het al. We globaliseren dat het een lieve lust is, maar de letterenfaculteit van de UvA richt zich op Europa… Het moet niet gekker worden…
Het allervreemdste is dat de studenten vrede lijken te hebben met deze tendens. Geen protesten, geen lezingencycli, geen massale stroom van keuzevakstudenten naar het Azië Instituut, het Afrika Studie Centrum of het CEDLA. Integendeel. Dit jaar organiseerden we op het CEDLA speciaal voor geschiedenisstudenten een cursus over de historische beleving in Latijns Amerika. De cursus loopt op dit moment, met zo’n 20 studenten, van Spaans, Antropologie, Europese studies, psychologie, maar geen enkele historicus. Het spijt me: mij verbaast dat. En ik moet bekennen: het frustreert mij ook..
Natuurlijk door niemand, ook niet door mij (die in Groningen nog bij de oude Kossmann gestudeerd heeft), zal het belang van nationale of Europese geschiedenis betwist worden. Maar afgezien van mijn overtuiging dat de geschiedenis van de hele wereld, en andere culturen, gewoonweg interessant en fascinerend is, gaat het nog om iets anders. Geschiedenis is een vak dat beoogt de wereld zoals zij zich nu aan ons voordoet, beter te begrijpen. Zij doet dat natuurlijk vooral door historische verklaringen te zoeken en de langere termijn achtergronden van bepaalde fenomenen te benadrukken. Daarbij - is mijn stelling - is geschiedschrijving altijd vergelijkend, impliciet of expliciet. Historici kunnen alleen maar analytische conclusies trekken als ze hun materiaal vergelijken met dat van andere tijden, samenlevingen of culturen. Eigenlijk is goede geschiedenis altijd vergelijkende geschiedenis. En om te vergelijken heb je dus kennis nodig over andere tijden, samenlevingen en culturen. Niet zomaar kennis die je in een enkel studieboek of op Wikepedia aantreft, maar gedetailleerde en gespecialiseerde kennis, die gebaseerd is op gedegen expertise en grondig onderzoek. Die kennis zou aangeboden moeten worden in het programma van de UvA; dat soort gedegen onderzoek in de wereld buiten Europa zou moeten worden gestimuleerd. Dat soort onderwijs en die kennis zou ook door geschiedenisstudenten moeten worden opgeëist.
Amsterdamse geschiedenisstudenten, kom in beweging! De wijde wereld in…
Michiel Baud, 8 nov 2006
Michiel Baud deed in zijn column een dringende oproep aan geschiedenisstudenten: “Kom in beweging, de wijde wereld in!”. Het verbaast en frustreert de hoogleraar Geschiedenis van Latijns Amerika hoe eurocentrisch de Nederlandse geschiedenisopleidingen zijn. Na een periode waarin wereldgeschiedenis een vlucht nam, hebben de opleidingen zich weer ‘opgesloten in hun Europese paleizen’. Het hoogtepunt van dit navelstaren is de canon. Begrijpen we met zo’n canon de wereld werkelijk beter – toch het doel van het vak geschiedenis? Goede geschiedenis is altijd vergelijkend: er is kennis nodig van andere tijden, van andere culturen om tot een beter begrip te komen. Deze ontbreekt nu. Wat Baud echter nog het meest bevreemdt, is dat studenten hiermee tevreden lijken te zijn.
Na de column werd de film ‘Tainted Revolution’ van Martin Mevius en Arnold van Bruggen getoond. Tijdens zijn promotieonderzoek naar het gebruik van nationale symbolen door de Hongaarse communisten stuitte Mevius op een onderbelichte kant van de revolutie van 1956: de antisemitische incidenten die toen (ook) plaatsvonden. In de film wordt dit aspect aan de hand van gesprekken met ooggetuigen en historici uitgelicht. Hoewel het in de film met name gaat om anecdotal evidence, dat (nog) niet cijfermatig onderbouwd kan worden, benadrukte Mevius in een kort gesprek het belang van onderzoek naar deze incidenten. De informatie tast, ook in het geval van Mevius zelf, het bestaande beeld van 1956 aan. Het is de taak van de journalist/historicus hier dieper naar te graven – zeker wanneer dit aspect, zoals nu in Hongarije, nog collectief wordt ontkend.
Uit de film werd duidelijk dat veel mensen na de Tweede Wereldoorlog het communisme met het jodendom gelijk stelden. Mevius lichtte toe dat de communistische partij als joodse partij werd gezien door het relatief hoge aantal joden dat hierbij actief was. Tegelijkertijd bestond er naast een primitief antisemitisme op het platteland ook de mythe van de ‘joodse wraak’. Joden die terugkeerden uit concentratiekampen eisten hun geconfisceerde eigendommen weer op, sommigen meldden zich aan bij de geheime politie om dit doel te bereiken. Daarnaast bevonden veel Hongaarse soldaten zich in krijgsgevangenschap in de Sovjet-Unie. Beiden werden gezien als een doelbewuste wraakacties van de joden.
De avond werd afgesloten met een gesprek tussen Marc Chavannes en Hans Steketee, voormalig NRC-correspondenten in respectievelijk de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, van wie dit jaar allebei een boek verscheen in de reeks Achter de schermen. Het gesprek richtte zich met name op de oorlog in Irak en de gevolgen die deze heeft gehad voor de posities van George W. Bush en Tony Blair. Chavannes begon het gesprek met het nieuws dat Donald Rumsfeld na de verkiezingsnederlaag het veld heeft moeten ruimen. Een belangrijke vraag is nu hoe de Democraten met hun meerderheid in het Huis van Afgevaardigden (en zoals intussen bekend is ook in de Senaat –red.) zullen omgaan. Bush heeft hen de afgelopen jaren gekleineerd en vernederd. Nu roept hij op tot samenwerking en noemt hij zichzelf bipartisan. Zullen de Democraten net zo ‘verstandig’ blijven opereren als de afgelopen jaren of zullen ze zich gaan ‘uitleven’ en sterk naar links opschuiven? Chavannes uit het vermoeden dat Hillary Clinton weleens slachtoffer zou kunnen worden van de Democratische verkiezingswinst, mocht het laatste het geval zijn: zij heeft zich geprofileerd als Senator with balls, die steeds weinig kritiek heeft geuit op het Irak-beleid.
Chavannes noemt 9/11 een blessing in disguise voor Bush. De start van zijn presidentschap was volgens plan, maar daarna wist hij het niet meer – zelfs conservatieve columnisten pikten dit op. Door 9/11 heeft een aantal plannen (zoals belastingverlagingen) doorgang gevonden, die anders nooit uitgevoerd waren. Voor Blair geldt eigenlijk het omgekeerde, aldus Steketee. Door 9/11 en door oorlog in Irak heeft hij juist een aantal programmapunten níet kunnen uitvoeren. Een voorbeeld hiervan is de toenadering tot Europa. Blair had zich voorgenomen een kritische doch constructieve partner te zijn. De oorlog in Irak heeft echter een wig gedreven tussen Blair en zijn Europese partners. Toch is de samenwerking tussen Blair en Bush niet zo vreemd. Met Clinton voerde Blair al luchtaanvallen op Irak uit. Blair heeft gepoogd zich op te stellen als het goede geweten van de VS, zoals Thatcher dit voor hem deed. Wat Blair wel gelukt is – en dat is zijn grootste verdienste, aldus Steketee - is dat hij heeft laten zien dat de economie ook bij Labour in goede handen is. Zo schuiven Labour, maar ook de Conservatieven, allebei naar het midden. In het uiterlijk van het politieke bedrijf (de parlementaire bankjes) maar ook in het kiesstelsel (the winner takes it all) blijft de tegenstelling echter bestaan.
In de VS heeft niemand een hoge pet op van Europa. De Democraten en de Republikeinen in de VS ‘weten allebei net zo weinig van Europa, vinden het niks en verwachten er niks van’. Tussen jongere en oudere generaties bestaat er wel een verschil van opvatting over de omgangsvorm: ouderen vinden nog dat je beleefd moet zijn tegen ‘Europa’. Verder zijn Republikeinen en Democraten het erover eens dat de ‘Britten de enigen zijn met wie je praten kan en die je bovendien kan verstaan’. Een opvatting die Chavannes meer dan eens te horen heeft gekregen, is tekenend: “Het feit dat je de bevolking zonder emigratie niet op peil kunt houden, laat al zien dat jullie de wil om te leven verloren hebben.”
Het gebrek aan kennis geldt niet alleen Europa. Bush omringt zich met een kringetje mensen die geen kennis van het Midden-Oosten hebben, geen kennis van de Balkan en vooral geen kennis van geschiedenis. Nu Bush en consorten op hun donder hebben gekregen in de verkiezingen, is de vraag wie de presidentskandidaat van de Republikeinen wordt. Chavannes vraagt zich af: is het tijd voor introspectie of wordt er een pseudo-sterke man naar voren geschoven met simpele boodschappen? Op dit moment is er nog grote onduidelijkheid.