Het Historisch Café van april wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij uitgeverij Ambo Anthos (www.amboanthos.nl), uitgeverij Boom (www.uitgeverijboom.nl) en uitgeverij Nieuwezijds (www.nieuwezijds.nl).
De vaste ‘stamkroeg’ van het Historisch Café wordt verbouwd van februari tot en met april. Deze maanden zijn we te vinden in het café van het COC-Amsterdam op Rozenstraat 14.
Thijs Bartels (1960) is Neerlandicus en filosoof. Hij schreef artikelen en vertaalde enkele boeken uit het Engels. In 2003 kwam zijn boek Dansen op het Homomonument uit, waarin de historische achtergronden worden geschetst van de homovervolging in de Tweede Wereldoorlog en de totstandkoming en het gebruik van het monument aan de Westermarkt. Samen met Jos Versteegen werkte hij jarenlang aan de Homo-encyclopedie van Nederland (2005).
De Homo-encyclopedie van Nederland is een naslagwerk voor iedereen die iets wil weten over de homocultuur in Nederland. In 24 hoofdstukken, geschreven door meer dan 25 auteurs met meer dan 1300 lemma's, komen in dit boek de geschiedenis en de cultuur van mannelijke homoseksualiteit in Nederland in al hun facetten aan de orde. Het boek is een uitgave van uitgeverij Anthos, ISBN 90 414 0566 6, 360 pagina's, prijs euro 34,95.
Miljoenen mensen van Indiase afkomst wonen buiten India, velen van hen in Engeland en de Verenigde Staten. In populaire Indiase films wordt aandacht besteed aan het leven van deze Indiase migranten in het westen en hun relatie met het thuisland. Hoe worden zij afgeschilderd in deze speelfilms en wat zegt dat over hun leven in het westen en hun relatie met India? Is dit beeld in de loop van de tijd veranderd? We spreken hierover met Mario Rutten aan de hand van filmfragmenten uit de zogenoemde ‘Bollywoodfilms’.
Mario Rutten (http://users.fmg.uva.nl/mrutten/) is hoogleraar Vergelijkende Sociologie van Azië bij de afdeling Antropologie en Sociologie aan de UvA. Hij heeft langdurige onderzoekservaring naar ondernemerschap en arbeidsverhoudingen op het platteland van India, Indonesie en Maleisie, en naar Indiase migranten in Londen. Hierover heeft hij in de vorm van verschillende boeken en een groot aantal artikelen gepubliceerd, o.a. “Rural Capitalists in Asia: A comparative analysis of India, Indonesia and Malaysia” (2003) en “Azie van Binnen en van Buiten” (2003).
Op dit moment werkt Mario Rutten aan een onderzoek over de middenklasse en arbeidsrelaties in Azie en Europe in vergelijkend perspectief.
De wetenschap is er sinds Thales van Milete zo’n 2600 jaar geleden de eerste pogingen tot verklaring van de wereld ondernam, wel op vooruit gegaan, zou je zo zeggen. De wetenschapsgeschiedenis schijnt er de laatste decennia echter vooral op vooruit gegaan te zijn door duidelijk te maken dat het verhaal van de wetenschap niet één lange zegetocht of één opgaande lijn was. Er werden veel dwaalwegen ingeslagen en zelfs een grote wetenschapper als Newton besteedde meer tijd aan alchemie dan aan de grote ontdekkingen die hem zijn beroemdheid hebben opgeleverd. Soms ging het meer om toeval dan om wijsheid, lijkt het wel.
Twee historici schreven onlangs overzichten van de wetenschapsgeschiedenis, waarin de nieuwste inzichten verwerkt zijn, maar kozen daarbij toch voor een heel andere aanpak.
Chungli Kwa koos in zijn De ontdekking van het weten voor een onderscheid in zes – min of meer opeenvolgende – stijlen van wetenschapsbeoefening: van de deductieve stijl van de oude Grieken via de experimentele, hypothetische, taxonomische en statistische tot de evolutionaire stijl van tegenwoordig.
Rienk Vermij koos in Kleine geschiedenis van de wetenschap voor wereldbeelden als leidend beginsel en legt alle nadruk op de omslag die de Wetenschappelijke Revolutie enkele eeuwen geleden teweeg bracht. Hij legt uit hoe de natuurwetenschap een eigen wereldbeeld kon gaan belichamen en uitdragen en daarmee een doorslaggevende factor voor maatschappelijke veranderingen kon worden.
Terwijl Kwa een systematische, bèta-achtige benadering verkoos, poogt Vermij de geschiedenis van de wetenschap meer alfa-achtig in de cultuurgeschiedenis in te bedden. In een recensie in NRC Handelsblad (23 december 2005) prees H.F. Cohen beide boeken uitbundig, maar hij constateerde ook: “De twee boeken achter elkaar lezend, kun je je weer eens verbazen over de schijnbaar oneindige plasticiteit van de geesteswetenschappen. Die laat het toe dat twee in aanzet zo overeenkomstige interpretaties van hetzelfde verleden er toch zo verschillend uit komen te zien.”
Tijd voor een goed gesprek tussen beide auteurs dus: welke geschiedopvatting brengt ons het meest vooruit?
Chungli Kwa (1953) doceert wetenschapsdynamica aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn boek De ontdekking van het weten. Een andere geschiedenis van de wetenschap verscheen bij uitgeverij Boom in Amsterdam.
Rienk Vermij (1957) is als wetenschapshistoricus verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Natuurwetenschappen van de Universiteit Utrecht.
Beide boeken behaalden de longlist voor de Socrates-wisselbeker, de prijs voor het meest prikkelende filosofieboek van het afgelopen jaar, die in april op de Nacht van de Filosofie zal worden uitgereikt.
Column – Thijs Bartels
Thijs Bartels columneerde over de volgens hem nog steeds onvolkomen acceptatie van homoseksualiteit, en spreekt van toenemende agressie en vijandigheid tegenover homoseksuelen. Een reden tot zorg? Lees de volledige tekst van de column hieronder.
Debat – Chunglin Kwa vs. Rienk Vermij
Chunglin Kwa en Rienk Vermij debatteerden over wetenschapsgeschiedenis aan de hand van hun recentelijk verschenen boeken hierover. Kwa schreef De ontdekking van het weten. Een andere geschiedenis van de wetenschap (uitgeverij Boom, Amsterdam); Vermij Kleine geschiedenis van de wetenschap (uitgeverij Nieuwezijds, Amsterdam). Beide boeken behaalden de longlist voor de Socrates-wisselbeker, de prijs voor het meest prikkelende filosofieboek van het afgelopen jaar. Hiermee zijn de overeenkomsten opgesomd, want verder verschillen de boeken verschillen hemelsbreed van elkaar. Waar Vermij zich vooral richt op de geschiedenis van de beoefening van de natuurwetenschappen, schrijft Kwa aan de hand van zes door hem onderscheiden stijlen van wetenschapsbeoefening: deductief, experimenteel, analogisch, taxonomisch, statistisch en historisch-evolutionair.
Vermij verwijt Kwa teveel aandacht te besteden aan methodologie en ideeën, en dat de praktijk van wetenschapsbeoefening er bekaaid vanaf komt – een werkelijkheid is doorgaans veel chaotischer en praktischer is dan de theorie. Vermij zoekt in zijn eigen boek dan ook meer de wisselwerking tussen wetenschap en maatschappij, zoals die zich bijvoorbeeld in techniek uit. Op de opmerking van Vermij dat Kwa teveel over dode filosofen schrijft, repliceert Kwa dat die dan ook grotendeels bepaalden wat erkend werd als wetenschappelijk. Met de traditionele term ‘wetenschappelijke revolutie’, gedefiniëerd als het ontstaan van een wetenschappelijk wereldbeeld, zijn beide heren niet echt in hun sas. Vermij stelt wel dat ons huidige idee van causaliteit en natuurwetten sinds de 17e eeuw niet fundamenteel meer is veranderd. Kwa betoogt dat de Renaissance onder andere tot gevolg had dat het gebruikelijke onderscheid tussen wetenschap en ambacht vervaagde: bij dit emancipatieproces hadden bijvoorbeeld ‘ambachtslieden’als wiskundigen echter wel degelijk filosofen nodig voordat ze uiteindelijk als wetenschappers werden gezien.
Uit het publiek wordt nog opgemerkt dat beide heren wel erg gefocust zijn op alleen de natuurwetenschappen – iets wat ze zelf onzin vinden. Vermij is geen natuurwetenschapper van origine, maar historicus; Kwa stelt dat de door hem geanalyseerde stijlen in alle takken van wetenschappen terug te vinden zijn. Een andere zaalvraag gaat over Intelligent Design, een onderwerp waarover minister van Onderwijs Maria van der Hoeven onlangs een ‘proefballonnetje’ opliet. Vermij wijst het als niet-wetenschappelijk van de hand en stelt dat het een politiek-ideologisch programma is, dat dolgraag als wetenschap erkend zou willen worden – wat nooit zal gebeuren als het aan onze beide gasten ligt.
Interview – Mario Rutten
Mario Rutten, hoogleraar Vergelijkende Sociologie van Azië bij de afdeling Antropologie en Sociologie aan de UvA, was te gast om te spreken over Bollywood-films en migratiegeschiedenis. ‘Bollywood’ staat voor populaire Indiase films (tegen de duizend per jaar), die geassociëerd worden met Bombay. Critici zien de term Bollywood als negatief, maar de fans zitten daar in het geheel niet mee. De link tussen Holly- en Bollywood, betoogt Rutten, is groter dan de naam alleen: Bollywood is sterk beïnvloed door Hollywood-films, en maakt er vaak varianten op – zoals films met titels als Bride and Prejudice of met John Travolta-achtige invloeden. Omgekeerd produceert Hollywood ook remakes van succesvolle Bollywood-films.
Bollywood-films zijn niet alleen populair in India of onder Indiase migranten, maar ook steeds verder daarbuiten. Ze bevatten bijzonder veel dans en muziek en zeker geen seks: je kunt er dus met de hele familie heen. Bovendien wordt de filmische kwaliteit steeds beter, en dvd’s maken het mogelijk om met ondertiteling steeds grotere doelgroepen te bereiken. Al erg vroeg werden er scénes in het buitenland opgenomen (bv. tussen de Nederlandse tulpen), en de laatste jaren worden er steeds meer films bewust voor Indiase migranten gemaakt, wat veel inkomsten in het buitenland genereert.
Rutten spreekt over de samenhang tussen de Indiase migratiegeschiedenis en Bollywood-films: wat zeggen ze over en hoe beïnvloeden ze elkaar? Hij schetst grofweg drie fasen in de Indiase migratiegeschiedenis: voorkoloniaal, koloniaal (contractarbeiders, ter vervanging van de slaven in Maleisië, Afrika en het Caribisch gebied) en postkoloniaal (waaronder ook de ‘twice-migrants’, die bv. via Suriname in Nederland of via de Caraïben in Engeland terechtkwamen).
Ook in Bollywood-films zien we verschillende fasen. In de jaren ’50 gingen ze vaak over nationalisme en wederopbouw. Indiase migranten komen bijna niet voor. In de jaren ’70 waren de hoofdrolspelers vaak angry young men, werd er veel gevochten tussen good guys en bad guys. In deze jaren schetsten de films vaak een negatief beeld van Indiase migranten in het westen; die dronken, rookten, vreemdgingen en – erger nog – India vergaten. Vaak speelde ook de verhouding India-Pakistan een belangrijke rol. In de jaren ’90 figureerde er bijna altijd wel een Indiase migrant in (‘zoals in Nederlandse literatuur bijna altijd wel ergens de Tweede Werledoorlog opduikt’, aldus Rutten) en werd het beeld van deze migranten veel genuanceerder neergezet, al hebben ze hierin meestal een grote mate van materieel succes (grote huizen, auto’s etc). Onveranderd blijft echter steevast de romantische inslag, de gelukkige afloop, en het feit dat Indiërs doorgaans toleranter uit de verf komen dan Pakistani.
Wonderlijk genoeg betekent dat niet dat de Bollywood-celebrities allemaal hindoe of Indiaas zijn: meerdere van hen zijn moslim, maar spelen zonder enige moeite Indiase/hindoestaanse rollen. Hoewel moslims regelmatig wat negatiever afgeschilderd worden dan hindoes, gebeurt dat vrij subtiel, en zonder dat er enige ophef over is onder de artiesten of het publiek.
Volgens Rutten zijn films en beeldmateriaal in het algemeen heel erg nuttig in het onderwijs. Ook voor wetenschappelijk (vooral sociologisch en antropologisch) onderzoek vindt Rutten speelfilms erg geschikt. Naar de relatie tussen film- en maatschappelijke ontwikkelingen mag wat hem betreft veel meer onderzoek gedaan worden. Wat hij eveneens toejuicht is de ‘visuele antropologie’, waarbij de onderzoeker zelf een film of documentaire maakt. Er zijn al studenten die met een dvd bij hem afstudeerden. Een studente van hem, Sanderien Verstappen, deed onderzoek naar hindoestaanse jongeren in Den Haag. Deze jongeren bleken regelmatig Bollywood-films te kijken, niet zozeer omdat ze er India in zien of daarnaar verlangen, maar veeleer omdat ze er familierelaties in herkennen. Rutten juicht verder onderzoek naar (Bollywood-)films dan ook erg toe.
In Foxtrot, de musical van Annie M.G. Schmidt uit 1977, gaat de hoofdpersoon Josien, een meisje uit de provincie, naar de grote stad. Het zijn de crisisjaren, de angstige jaren dertig met het Jordaanoproer, het Comité van Waakzaamheid en met Colijn aan het stuur, die in een radiotoespraak de bevolking in die donkere dagen toespreekt met de woorden: ‘Ga maar rustig slapen’. En dat doet Aaltje Provinciaaltje uit Foxtrot dan ook, maar wel met de verkeerde jongen. Het wicht wordt verliefd op een homoseksueel. Ze weet echter van niets en in de bibliotheek komt het arme schaap tot de ontdekking dat er überhaupt zoiets als homoseksualiteit bestaat. ‘Wat ik nou toch heb gelezen,’ zingt ze, ‘het bestond al bij de Grieken. Eeuwen geleden kwam het al voor bij de klassieken.’ Eerlijk is eerlijk, hoe had het kind het ook moeten weten, het COC bestond immers nog niet. En dan raakt ze nog in verwachting ook. Annie M.G. Schmidt pakte met een dansje en een liedje in haar ongeëvenaarde musical twee taboes aan: abortus en homoseksualiteit.
Voor de oorlog kende Nederland nauwelijks een homoseksuele subcultuur, Berlijn, dat was de gay capital of Europe. Daar bloeiden de homoseksuele subcultuur, daar waren nichtenkits, werden tijdschriften uitgegeven en feesten georganiseerd. Daar kon je je als homoseksuele man of vrouw vertonen en vermaken.
In tegenstelling tot Berlijn ging het er in Nederland allemaal wat grijzer en grauwer aan toe. Homokroegen waren er nauwelijks en homoseksuelen leidden een dubbelleven. Velen waren getrouwd. Over homoseksualiteit werd vooral heel veel en heel hard gezwegen. Wel waren er hier en daar kroegen waar de homoseksueel van die tijd naartoe kon gaan en anders kon hij nog wel in het park of bij het urinoir aan zijn trekken komen.
Vlak voor de oorlog probeerde Nico Engelschman onder de schuilnaam Bob Angelo, dat zwijgen te doorbreken. Hij publiceerde een tijdschrift voor homoseksuelen: Levensrecht, Maandblad voor vriendschap en vrijheid. Het verscheen op een allerongelukkigst moment. Het derde nummer werd rond 10 mei 1940 gedrukt. Uit angst voor de Duitsers verdween de gehele oplage in de Reguliersgracht, en ook het adressenbestand en de correspondentie werden vernietigd.
Die angst voor de nazi’s was overigens niet overdreven. Engelschman en zijn vrienden wisten wat er boven hun hoofd hing. In de strenge nazi-hiërarchie stond de arische heteroseksuele man boven aan. De vrouw was er om kinderen te baren. En voor homoseksuelen was er geen plaats. Homoseksuele mannen waren vijanden van het Duitse volk. Ze waren staatsgevaarlijk, omdat ze niet bijdroegen aan de vermenigvuldiging van het Germaanse ras. Bovendien konden ze andere mannen besmetten, waardoor ook die geen kinderen meer zouden verwekken. Die afkeuring van homoseksuelen was in dit geval niet zozeer moreel, als wel politiek-ideologisch, hoewel de nazi’s natuurlijk, zeker met hun propaganda, aansloten bij een eeuwenlange intolerantie ten aanzien van homoseksuelen. In de bezette stamverwante gebieden, waaronder Nederland, werd net als in Duitsland tegen homoseksualiteit opgetreden. Daar waren de oprichters van Levensrecht zich allemaal dus terdege van bewust toen ze hun blad in de gracht kieperden.
Overigens gold dit allemaal niet voor lesbische vrouwen. In de wet werden vrouwen in dit verband niet genoemd. In de patriarchale maatschappij leverden lesbische vrouwen minder gevaar op, ze waren sowieso ondergeschikt aan de man.
Maar die homomannen, die vormden een probleem. Was een homoseksueel eenmaal opgepakt en verdween hij in een concentratiekamp, dan kreeg hij een roze driehoek op zijn kampkleding, om aan te geven dat hij homoseksueel was. Voor lesbische vrouwen bestond er geen apart herkenningsteken. Ze werden gerangschikt onder de politieke gevangenen en kregen meestal een zwarte driehoek.
Niek Engelschman overleefde de oorlog en nam na de oorlog onder zijn schuilnaam Bob Angelo de draad weer op met het uitgeven van zijn blad Levensrecht. Voor de lezers ervan belegde hij bijeenkomsten, terwijl de politie en de overheid met argusogen toekeken. Uit die bijeenkomsten ontstond het ‘Wetenschappelijk, Cultureel- en Ontspanningscentrum “Shakespeareclub”. In 1949 wordt die naam veranderd in het Cultuur- en Ontspanningscentrum, het onvolprezen COC, dat sindsdien onafgebroken onder meer voor de rechten van homoseksuele mannen en vrouwen opkomt.
Gedurende de jaren na de oorlog hadden de homoseksuele mannen en vrouwen de wind mee, zeker ook door de seksuele revolutie. Homoseksuelen kwamen niet alleen voorzichtig uit de kast, maar al die homoseksuelen, homofielen, flikkers, nichten, mietjes, potten en lesbo’s en hoe ze zich allemaal ook noemden, werden zichtbaar en voeren geen schuilnaam - niks geen gezwijg meer. Ze kwamen op allerlei manieren op voor hun rechten.
Zo schreef Gerard Reve vanaf midden jaren zestig in zijn boeken expliciet over homoseksualiteit. Albert Mol vertelde als eerste artiest op de televisie dat hij homoseksueel was. Robert Long wond er in zijn liedteksten op de lp’s Vroeger of later en Levenslang geen doekjes om. Ze sloegen in als een bom. Samen met Leen Jongewaard maakte hij drie spraakmakende cabaretprogramma’s. Henk Krol gaf en geeft al jaren met succes de Gay Krant uit en was een van de initiators van wat in de volksmond abusievelijk het ‘homohuwelijk’ wordt genoemd.
Er kwamen politieke homoverenigingen, er kwamen homosportverenigingen, met ludieke namen als volleybalclub Lange poten en Netzo, de wandelvereniging De potige dames, de tennisclub Smashing pink en de zwemvereniging Spetters. En Amsterdam groeide uit tot gay capital van de wereld. De Gay Games werden naar Amsterdam gehaald en een paar dagen zag de stad helemaal roze. Aids leek roet in het eten te gooien, maar kon toch de emancipatie niet terugdraaien.
En de roze driehoek, die de gevangenen in de kampen moesten dragen, droeg de homoseksuele vrouw of man in de jaren tachtig met trots op haar of zijn kleding. Het brandmerk was een geuzenteken geworden.
Die roze driehoek is ook verwerkt in het Homomonument, ontworpen door Karin Daan, aan de voet van de Westertoren. In 1970 wilde een aantal homoseksuele jongeren tijdens de nationale Dodenherdenking op de Dam een krans leggen voor de omgekomen homoseksuelen. Ze werden echter tegengehouden. De krans werd hen afgenomen en twee van hen werden gearresteerd wegens ordeverstoring. De homoseksuelen mochten niet mee doen aan de officiële herdenking. Van de oorlog was weinig geleerd. Door verschillende onderzoekers en journalisten, onder wie Jan Rogier en Rob Tielman, was al geageerd tegen het feit dat homoseksuelen buiten de officiële geschiedenis werden gehouden. In het boekwerk over de Tweede Wereldoorlog van L. de Jong werd het woord homoseksualiteit nauwelijks genoemd. Homoseksuelen werden niet alleen bij de nationale dodenherdenking geweerd, maar ook uit de geschiedenis.
Uiteindelijk hebben de homoseksuelen dus voor hun eigen monument gezorgd. Het zijn drie roze driehoeken van graniet, die samen een vierde driehoek vormen. Het ligt er nu alweer bijna twintig jaar, en elke 4 mei leggen homoseksuelen van verschillend pluimage er een krans of bloemen… Er liggen op dat monument overigens bijna elke dag bloemen.
In de musical Foxtrot moest de mannelijke hoofdpersoon Willem Nijholt zijn vriend een zoen geven. Soms werd er uit het publiek dan gescholden: ‘Vuile poten!’ Nijholt vroeg of de kus eruit mocht, hij vond de afkeuring van het publiek vervelend. Maar van Annie M.G. Schmidt kreeg hij de wind van voren: ‘Zeur niet, jongen, je doet pionierswerk!’ We hebben het over 1977, nog geen dertig jaar geleden.
De wortels van de homo-emancipatie gaan dus niet diep. Dertig jaar geleden kon een acteur op een podium die zijn medespeler een kuise fictionele zoen gaf nog uitgescholden worden. Dertig jaar geleden was er nog geen plek voor een Homomonument. Dertig jaar geleden werden de homo’s nog uit de geschiedenis geweerd. En het burgerlijk huwelijk staat pas vijf jaar open voor gelijkgeslachtelijke paren. En hoe staan we er nu voor?
Onlangs zijn er weer onderzoeken gedaan naar geweld tegen homo’s. De onderzoeken werden onder andere aangehaald in NRC Handelsblad en in Het Parool. Het Parool kopte: ‘Antihomogeweld valt mee.’
‘Het valt wel mee met geweld tegen homoseksuelen,’ schreef de krant. ‘Bijna de helft van de homoseksuelen dénkt dat geweld en agressie jegens hen zijn toegenomen, maar dat gevoel wordt niet door cijfers gestaafd.’ In hetzelfde artikeltje wordt gemeld: ‘Bijna veertig procent van de homoseksuelen is afgelopen jaar wel eens uitgelachen, gepest of uitgescholden.’
In wezen worden elke tweeënhalf jaar dus álle homoseksuelen in Nederland gepest, uitgescholden en uitgelachen vanwege hun seksuele voorkeur. Dan hebben we het nog niet over geweld in de vorm van een pak op je flikker of nog erger, en bedreigingen met de dood. Overigens, elke nicht of pot die verrot gescholden wordt vanwege zijn of haar homoseksualiteit is er een te veel. Het valt dus niet mee, zou ik denken.
In het artikel in de NRC over de onderzoeken werd bovendien gemeld dat ‘homo’s minder proberen op te vallen’. Homoseksuelen kruipen weer in de kast. Het masker komt weer tevoorschijn. Ze durven zich niet meer te tonen. Homoseksuelen zien de bui al hangen en gooien, naar het voorbeeld van Engelschman alias Bob Angelo, bij wijze van spreken hun gegevens in de gracht.
Het is duidelijk dat de wind uit een andere hoek waait dan pakweg tien jaar geleden, daar heb ik geen onderzoeken of cijfers voor nodig. En dat het gaat om een straffe tegenwind, hoeven de cijfers me ook niet te tonen. Hoe in de islam over homoseksualiteit gedacht wordt, of beter hoe islamitische leiders vaak over homoseksualiteit denken, mag bekend worden verondersteld. Ook de paus keurt het af, en extreemrechtse stromingen en hebben het ook niet zo op homo’s. Zelfs in conservatieven kringen en door minister-president Balkenende wordt het homohuwelijk afgekeurd omdat het burgerlijk huwelijk een band zou scheppen tussen man en vrouw.
Zouden homoseksuelen zich hoe dan ook niet alleen al hierdoor bedreigd voelen. Door al die negatieve uitlatingen, al die negatieve theorieën?
En homohoofdstad is Amsterdam trouwens ook al jaren niet meer, ondanks dat politici dat maar te pas en te onpas bleven roepen. Voor een homomuseum is er steeds maar weer geen geld. Al jaren bestaat het homodok/lesbisch archief. Een voortreffelijke bibliotheek en documentatiecentrum, maar het ligt aan de rand van de stad in een bedrijvencomplex. Je moest er jarenlang via een houtzagerij en met een goederenlift komen. Tegenwoordig moet je door een grijze, betonnen garage. Het is te beschamend voor woorden. Een deel van de collectie zal over enkele jaren naar Leeuwarden verdwijnen en de rest wordt ondergebracht bij de Openbare Bibliotheek. Ach ja, politici. Zucht. Amsterdam is al heel lang een roze Aaltje Provinciaaltje.
De homo-emancipatie verliep in de decennia na de oorlog gesmeerd. Laten we hopen dat die emancipatie niet een korte periode is die geklemd zit tussen twee heel lange periodes van onderdrukking en verzwijging. De wortels van de emancipatie zijn nog zo jong en zitten nog niet zo stevig in de grond; het plantje moet onderhouden worden. Il faut cultiver notre jardin.
Thijs Bartels, 12 april 2006