Archief - HC 14 december 2005

;

; Uitgeverij Van Tilt Atheneum Boekhandel ;

Het Historisch Café van december wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Vantilt en Athenaeum Boekhandel.

;

 

Beschrijving van het programma

20.00 – "Excellentie, mag ik u nederig verzoeken dat ik gecastreerd moge worden?" Tussen zachte dwang en harde drang (1938-1968) – column door Theo van der Meer

Dr. Theo van der Meer publiceerde uitgebreid over de geschiedenis van homoseksualiteit in Nederland. Voor zijn proefschrift Sodoms Zaad in Nederland. Het Ontstaan van Homoseksualiteit in de Vroegmoderne Tijd (1995) ontving hij de Premium Erasmianum. Momenteel werkt hij bij het IISG, waar hij zich bezig houdt met de studie van de castratie van Nederlandse mannen voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ook verschijnt dit jaar zijn biografie van een homorechten-pionier: Jacob Schorer (1866-1957). Een biografie van homoseksualiteit.

20.15 – Graven onder de Noord/Zuidlijn – interview met stadsarcheoloog Jerzy Gawronski

De Amsterdamse bodem is een eeuwenoude schatkamer waar alleen tijdens de aanleg van de Noord/Zuidlijn naar kan worden afgedaald – voor archeologen reden genoeg om elke avond diep in de bodem van Amsterdam te wroeten op zoek naar materiële resten uit vroeger eeuwen. Is dit een gouden kans voor archeologen? Of brengt deze noodgedwongen haastige operatie ook nadelen met zich mee? Wat is er allemaal gevonden? En geven deze vondsten reden om de zojuist herschreven geschiedenis van Amsterdam te herschrijven?

Jerzy Gawronski (1955) is als stadsarcheoloog, hoofd afdeling Archeologie bij Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) van de gemeente Amsterdam, betrokken de opgravingen onder de Noord/Zuidlijn. Daarnaast is hij verbonden aan het Amsterdams Archeologisch Centrum van de UvA.

21.00 – Pauze

21.15 – Van revolutie naar restauratie: rumoer in de polder 1780-1830 – debat met Joost Rosendaal en Matthijs Lok

Napoleon - klik erop! De Bataafse revolutie van eind 18e eeuw was een rumoerige periode in de vaderlandse geschiedenis, met burgeroorlogen, buitenlandse interventies en staatsgrepen. Na de ineenstorting van het Napoleontisch keizerrijk volgde de restauratie onder Willem I. Maar waren de verschillen ertussen nou zo groot?

Volgens Joost Rosendaal was de Bataafse revolutie kenmerkend voor de radicaliteit van de Nederlanders. Met Matthijs Lok, die het proces van politieke reconstructie in de periode na 1813 onderzoekt, gaat hij in gesprek over deze in vergetelheid geraakte periode.

Joost Rosendaal is als historicus verbonden aan de Universiteit van Nijmegen. Onlangs verscheen zijn boek Staatsregeling voor het Bataafsche Volk 1798. De eerste grondwet van Nederland. Al eerder schreef hij De Nederlandse revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783–1799 en Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787–1795.

Matthijs Lok studeerde geschiedenis in Leiden, Liverpool en Yale en werd daarna beleidsmedewerker bij het NWO. Sinds 2002 maakt hij als aio in Utrecht deel uit van het onderzoeksprogramma Politieke reconstructie na grootschalig geweld. Zijn onderzoek behandelt politieke reconstructie in Frankrijk en Nederland na 1813.

22.15 – Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

"Excellentie, mag ik u nederig verzoeken dat ik gecastreerd moge worden?" Tussen zachte dwang en harde drang (1938-1968)

Balkbrug 14-1-‘39

Aan zijn Excellentie den Minister van Justitie te ‘s-Gravenhage

“Jan Karels. Geboren 28 April 1913 te Tiel, thans verpleegd wordend in de rijks asyls voor (pschi psychopathen sinds 2 September 1935. Dat hij toentertijd hier kwam wegens een ernstig feit mede een zedefeit, dat ik inziet, dat ik van mijn leven toch niks zal terecht brengen indien ik zoo blijf leven onder een drang die sterker is dan mijn wil. Doe ik uwe Excellentie een nederig doch in allen ernst en vrije wil verzoek om mij te mogen laten castreeren. Ik heb over een en ander ernstig nagedacht en ben tot deze conclusie gekomen, dat wil het nog iets met mij worden ik van mijn moeilijke geslachtsdriften bervrijd zijn zal.

Uw excellenties d[ienstwillige] dienaar”

OP 13 maart 1939 werd Jan Karels in het Groningse stadsziekenhuis gecastreerd. Tien dagen later keerde hij terug naar het asiel. Na moeizame resocialisatie die onder andere met zijn gebrekkige godsdienstige gevoelens te maken had, werd hij in 1946 ontslagen uit de TBR die hij in 1933 opgelegd had gekregen.

Dames en heren,

Een paar weken geleden berichtten de media over een geestelijk gehandicapt echtpaar van wie een paar weken oude baby aan mishandeling was bezweken Er werd bij verteld dat er 1500 van zulke echtparen in Nederland zijn en dat velen van hen problemen hebben met hun omgang met hun kinderen. Verplichte anticonceptie – zoals terstond van vele kanten bepleit – leek ook mij een goed idee en voor meer dan alleen die 1500 echtparen. Ik kan niet verdacht worden van overdreven sentimenten als het om kinderwens gaat. De vraag was volgens mijn krant of anticonceptie onder dwang of onder drang moet worden toegepast. Wel bleef onuitgesproken van wie dwang of drang uit zou moeten gaan.

Een dag na dit nieuws volgde een correctie: het betrokken echtpaar was helemaal niet geestelijk gehandicapt maar zwakbegaafd. Terstond was ik terug bij mijn onderzoek naar castratie van homoseksuelen in Nederland in de 20e eeuw, bij Jan Karels en bij kwesties die daar een rol in speelden: dwang en drang, en ook zwakzinnigheid die zoals uit het vervolg zal blijken in zijn zaak en die va anderen een rol speelden. Ik moest ook prompt denken aan de recent verschenen studie van Johanna Schoen, Choice and Coercion, over sterilisatiepraktijken in North Carolina.tussen 1929 en 1975. Zwakzinnigheid speelde daar geheel naar eugenetische principes een belangrijke rol in de indicatiestelling voor gedwongen sterilisatie. Het kwam daarbij goed uit dat de zogenaamde zwakzinnigen gewoonlijk arm en zwart waren. Schoen spreekt in dit verband van de construction of insanity.

Nadat in 1928 de psychopatenwetten in Nederland van kracht waren geworden die het voor het eerst mogelijk maakten mensen die niet of maar gedeeltelijk verantwoordelijk waren voor hun misdaden, ter beschikking va de regering te stellen, ontstonden er al snel capaciteitsproblemen. Teveel mensen kregen TBR opgelegd en onder hen waren er teveel – vooral zedendelinquenten - die volgens behandelend medici niet te genezen waren. Met de invoering van de TBR kwamen echter uit de hoek van seksuologen, psychiaters en ook eugenetici pleidooien voor castratie van recidiverende zedendelinquenten. Daarbij voegde zich in 1934 ook de stem van de man in de straat nadat zo’n recidivist nabij het Waterlooplein de 8-jarig Sara Beugeltas had misbruikt en vermoord.. De politiek en in het bijzonder de confessionele partijen reageerden niettemin lange tijd afhoudend, niet in de laatste plaats vanwege de sterilisatie- en castratiewetten die in ’33 in Duistland van kracht waren geworden en die ingrijpen in de voortplanting dwingend konden opleggen. Voor de katholieken was dat na het verschijnen van de encycliek Casti Connubii in 1930 die zulk eugenetisch ingrijpen afwees sowieso onbespreekbaar. Maar nadat theologen en andere betrokkenen het erover eens waren geworden dat castratie van een seksueel psychopaat vergelijkbaar was met castratie van iemand met testikelkanker, en na wat juridische experimenten, kwam in 1938 een castratiepraktijk in Nederland op gang. Naar goed vaderlands gebruik werd die praktijk niet geregeld bij wet, maar op basis van afspraken. Die afspraken zijn – kleine wijzigingen daargelaten – tot het einde van de castratiepraktijk in 1968 onveranderd gebleven.

Kern van de afspraken was dat castratie van terbeschikkinggestelde mannen in Nederland alleen op basis van vrijwilligheid kon geschieden. Omdat ze vanwege de TBR geen zeggenschap hadden over eigen lijf en leden, moesten ze vervolgens wel toestemming vragen aan de minister van justitie. Vandaar de brief van Jan Karels. Castratie mocht niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd door rechtbanken en mocht niet resulteren in strafvermindering of kwijtschelding van straf. Hoe dan ook moest de indruk vermeden worden dat de operatie als straf werd opgelegd, want tenslotte waren lijfstraffen al bijna een eeuw eerder uit het Nederlandse strafrecht verdwenen Het stond zedendelinquenten wel vrij om geheel zelfstandig een castratie te regelen, maar pas nadat ze hun straf hadden uitgezeten.Vrijwilligheid was volgens geneesheren ook een voorwaarde voor een voorspoedige genezing van de zieke seksualiteit. Ervaring met oorlogsgewonden uit 14/18 had volgens hen geleerd dat onvrijwillige castratie alleen maar rancuneuze uitkeringstrekkers opleverde.

Vrijwilligheid was een zorgvuldig onderbouwde bureaucratische wassenneus. Niet alleen moest de delinquent schriftelijk laten blijken vrijwillig en compos mentis tot zijn verzoek te zijn gekomen, maar ook de geestelijk verzorger, of bij diens absentie de geneesheer-directeur, moest een briefje schrijven aan het ministerie waarin stond dat betrokkene de operatie verlangde om beter te worden, niet om vrij te komen. In verkeerde bewoordingen gestelde briefjes gingen retour met aanwijzingen welke formuleringen de juiste waren. De drang die op delinquenten in een inrichting werd uitgeoefend zich te laten castreren – soms jarenlang waarbij ook familieleden werden ingeschakeld - laat zich niet onderscheiden van dwang. De keus was simpel: castratie of levenslange opsluiting.

Even een paar cijfers. Tussen 1938 en 1968 zijn ongeveer 400 mannen uit TBR-inrichtingen gecastreerd. 43 % van hen werd gelabeld als homoseksueel, 37% als aanrander van meisjes onder de 16; de overige 20% was verdeeld tussen verkrachters en exhibitionisten. Meer dan 50% van alle operaties werd uitgevoerd tussen 1945 en 1955, daarna nam hun aantal geleidelijk af. Ondanks het feit dat volgens doktoren castratie bijna 100%.garantie tegen recidive bood, bleek in 1968 dat eenderde van alle castraten wegens delicten van velerlei aard – ook seksuele – opnieuw TBR opgelegd had gekregen

Terug naar Jan Karels. Jan Karels was opgegroeid in jongenstehuizen. Hij was geen uitblinker maar kon in het lager onderwijs gewoon meekomen. Tijdens zijn puberteit waren zich volgens zijn mentoren problemen gaan voordoen: hij werd door klasgenoten getreiterd, maar met sommigen van hen had hij ook seksuele contacten. Hij ontwikkelde wraakfantasieën en op zijn 19e probeerde hij een van die jongens na een seksueel contact neer te steken. Wegens poging tot doodslag kreeg hij twee jaar cel en TBR opgelegd. Na het uitzitten van zijn straf werd hij overgebracht naar Avereest, waar hij eenkennig en eenzelvig door het leven ging. Niettemin omschreef de geneesheer directeur van de inrichting hem aldus:

Karels is een van onze ernstigste en gevaarlijkste homosexueelen, die in het jongensopvoedingsgesticht te Harreveld een vriendje, aan wien hij waarschijnlijk sexueel gebonden was, met een mes getracht heeft te dooden, een typische lustmoord, … Ook in onze inrichting heeft hij zich steeds als een homosexueel trachten te gedragen en hebben wij in hem door zijn ziekelijke geslachtsdrift een gevaarlijke verpleegde te zien.

Uit het medisch dossier valt niet op te maken dat Karels zoals veel andere delinquenten seksueel actief was in de psychopateninrichting. Wel praatte hij volgens de dokter zonder gêne over zijn fantasieën. Wat meer kon de dokter willen, zou je zeggen. Aan intellectuele capaciteiten mankeerde het hem niet. Niettemin verscheen na een paar jaar het woord debiel op zijn conduitestaat, zoals dat trouwens bij herhaling bij andere verpleegden valt te constateren. Was het instititutionalisering, psychiatrisering, of waren het nieuwe diagnostieken die van een ongelukkige knaap in een paar jaar tijd een debiele lustmoordenaar hadden gemaakt? Of was debiliteit een voorwaarde voor castratie, en berustte ze zoals bij sterilisatie elders op opportunistische – of laten we het mild zeggen – oppervlakkige diagnoses?

Midden in lopend onderzoek is het niet mogelijk ferme uitspraken te doen. Als historicus mag ik misschien wat een psychiater niet mag, uitspraken doen aan de hand van een dossier. Best mogelijk dat Jan Karels zwaar gestoord was, en misschien ook wel gevaarlijk, maar ik durf er heel wat onder te verwedden dat hij niet debiel was. Een jaar na zijn castratie schreef hij aan de geenesheer directeur: “Indien psychiatrie niets anders is, dan zoo als u, misbruik van uw roeping maakt, de menschen maar wat voorspiegelt, en tart en kwetst, spot met den geest en het lichaam en geen rechtsgevoel er op na houdt, dan kunnen ze net zoo goed een turftrapper hier aanstellen.” Getikt misschien wel, maar debiel ….

Dezelfde directeur schreef in die jaren overigens herhaaldelijk in zijn adviezen bij castratieaanvragen aan het ministerie dat het weliswaar geen argument mocht zijn, maar dat hij niet kon nalaten op het kostenbesparend effect van castratie te wijzen. Over een man die een jaar na zijn castratie zelfmoord pleegde, constateerde hij dat het niettemin een geslaagd geval was omdat hij niet gerecidiveerd had. Dit moet ook de dokter zijn geweest die het betreurde dat de dichter Achterberg zich niet had willen laten castreren, omdat hij benieuwd was geweest naar het effect van de operatie op het taalgebruik van de dichter. Geen wonder dat de Secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie in 1941 nog in een memo aantekende dat castratie een te gevoelig onderwerp was om aan deze geneesheer over te laten. Ook Anno 2005 lijkt het me goed uitspraken over zwakzinnigheid die tot ingrijpen in seksualiteit zouden moeten leiden met gepast wantrouwen te begroeten.

Theo van der Meer, 14 december 2005

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

De geschiedenis heeft Theo van der Meer geleerd dat waakzaamheid in acht genomen dient te worden wanneer overheidsdrang of zelfs –dwang wordt gepresenteerd als een instrument om het seksuele leven van ‘zwakzinnigen’ te sturen. Dit gebeurde in de eerste helft van de twintigste eeuw, toen ‘zedendelinquenten’ hun eigen castratie aan konden vragen in de hoop zich hun verdere leven niet meer te misdragen (en tevens vervroegd vrij te komen). In de praktijk bleek dit beleid weinig succesvol: strafbare seksuele neigingen bleken ondanks castratie moeilijk te onderdrukken. Bovendien levert de definitie van ‘zwakzinnige’ problemen op. Ook in recente discussies wordt de term ‘zwakzinnige’ gebezigd, zonder dat duidelijk is wat er precies onder wordt verstaan.

Van Sodom en Gomorra naar de stiefmoederlijk in aandacht bedeelde late oudheid: Daan den Hengst heeft het grootste deel van zijn wetenschappelijke leven gewijd aan de historicus Ammianus Marcellinus en zal dat naar alle waarschijnlijkheid ook blijven doen. Redenen waarom Den Hengst zo geboeid is door deze schrijver, zijn het ingewikkelde Latijn, ‘dat schreeuwt om commentaar’ en de kwaliteiten van Ammianius als historicus. De toegevoegde waarde van het werk van Ammianus ligt besloten in zijn nadruk op de provincies van het Romeinse Rijk – dit in tegenstelling tot Tacitus die zich als veel andere schrijvers op Rome richtte. Daarnaast leert het werk van Ammianus ons veel over de laatste ‘heidense’ keizer Julianus, van wie hij een bewonderaar was, en over de ideologische strijd tussen het sterker wordende christendom en het verzwakte ‘heidendom’.

Aan verwaarloosde periodes en epochen in de geschiedenis geen gebrek: tijdens het debat hielden zowel Joost Roosendaal als Matthijs Lok een vurig pleidooi ‘hun’ periodes – respectievelijk de Bataafse Revolutie en de Restauratie – uit de vergetelheid te halen. Dat het hier om ten onrechte verwaarloosde delen van de vaderlandse geschiedenis gaat, bleek wel uit de heftigheid van het debat. Roosendaal heeft in zijn werk een beeld neergezet van Nederland, waar geweld en radicaliteit een onlosmakelijk deel van vormen. Lok typeert de Nederlanders eerder als ‘windvanen’: na de restauratie van de Oranjes voert Willem I een politiek van vergeven en vergeten, een bewust beleid het verdeelde verleden achter zich te laten. Met de gewelddadigheid viel het volgens hem wel mee; vergeleken met het buitenland was het in Nederland best rustig. Roosendaal wierp hier tegenin dat de honderden doden die tijdens de Revolutie vielen, op een bevolking van twee miljoen mensen bepaald niet op rust duiden. Volgens hem wordt Nederland gekarakteriseerd door een radicale onderstroom, die af en toe opkomt, bedaart en vervolgens weer wordt vergeten. De uiteenlopende standpunten en de vragen uit het publiek bevestigden de visie van de sprekers dat deze periodes nog niet aan vergetelheid toe zijn.

Naar de archiefindex Naar boven