Archief - HC 9 november 2005

Het weekblad De Groene Amsterdammer sponsort het Historisch Café

Al sinds mensenheugenis biedt De Groene Amsterdammer wekelijks een scherp geselecteerd palet aan artikelen, reportages, analyses en beschouwingen over binnen- en buitenland, politiek en cultuur, wijsbegeerte en economie. De Groene Amsterdammer is onontbeerlijk voor iedereen die werkelijk belangstelling heeft voor de omringende wereld en daarover meer wil weten dan de gewone kranten berichten.


De Groene Amsterdammer verschijnt niet alleen elke donderdag in een papieren editie maar heeft als eerste in Nederland ook internet als platform gekozen. Op onze website is tevens het Historisch Archief vanaf 1877 tot en met 1940 te raadplegen. Lezers kunnen zich op drie manieren abonneren: op het gedrukte weekblad, op een complete WEB-editie of op beide. In de twee laatste gevallen krijgt u onbeperkt toegang tot ons unieke archief. Kijk op www.groene.nl voor de prijzen.

Uitgeverijen Atlas, Bert Bakker en Cossee sponsors in november

Het Historisch Café van november wordt mede mogelijk gemaakt door de uitgeverijen Atlas, Bert Bakker en Cossee.

Uitgeverij Atlas, gevestigd aan de Herengracht te Amsterdam, geeft Nederlandse en vertaalde literatuur, reisliteratuur, poëzie en non-fictie uit. Voor alle publicaties van Atlas zie: www.boekenwereld.nl.

Uitgeverij Bert Bakker, gevestigd in het hartje van Amsterdam, is onderdeel van een uitgeversgroep die ongeveer 200 titels per jaar publiceert, voornamelijk Nederlandse en vertaalde literatuur en non-fictie van hoge kwaliteit. Zie verder: www.uitgeverijbakker.nl.

Uitgeverij Cossee, een zelfstandige uitgeverij gevestigd aan het Amstelveld (“het mooiste plein van Amsterdam”) geeft oorspronkelijk Nederlandse en vertaalde fictie en non-fictie uit. Voor alle publicaties van Cossee zie: www.cossee.com

Boekhandel Athenaeum biedt de besproken boeken in het HC te koop aan.

Beschrijving van het programma

20.00 – Ziek, zwak of zwanger (1890-1940) – column door Marian van der Klein

Marian van der Klein (1964) studeerde Vrouwen– en Sociale en Economische Geschiedenis in Utrecht en werkt sinds 1994 bij het IISG. Ze publiceerde artikelen over de geschiedenis van burgerschap, vrouwenbeweging en verzorgingsstaat in de moderne tijd. In 2005 verscheen haar proefschrift: Ziek, zwak en misselijk. Vrouwen en arbeidsongeschikheid in Nederlandse sociale verzekeringen, 1890-1940. Momenteel houdt ze zich bezig met een onderzoek naar homo´s in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog.

20.15 – Het Neurenberg–proces – interview met Steffen Radlmaier

In november verschijnt van Steffen Radlmaier Het proces van Neurenberg. Oorlogsmisdadigers, sterreporters en het eerste internationale gerechtshof (Amsterdam, Cossee, 2005 - ISBN 905936093 1 - Euro 24,90). Dit boek is een verzameling van teksten die verschenen in kranten en tijdschriften tijdens het proces, dat niet alleen een nieuw hoofdstuk vomde in de geschiedenis vormde van het volkenrecht, maar ook een waar mediaspektakel was. De grote internationale kranten en tijdschriften stuurden hun beste mensen, waaronder schrijvers als Ernest Hemingway, John Steinbeck, John Dos Passos, Ilja Ehrenburg, Erika Mann, Martha Gellhorn, Rebecca West en Erich Kästner, of journalisten zoals de jonge Willy Brandt. Aldus ontstond ‘een van de meest opwindende, treurige, fantastische en spannende verzameling teksten van de twintigste eeuw, die in geen enkel huishouden mag ontbreken.’ (Die Tageszeitung).

Steffen Radlmaier (1954) is chef Literatuur & Cultuur van de Nürnberger Nachrichten. Zijn boek verscheen in Hans Magnus Enzensbergers gerenommeerde reeks ‘Die Andere Bibliothek’, werd benoemd als ‘Sachbuch des Jahres’, en is tot nu toe al acht keer herdrukt.

21.00 – Pauze

21.15 – Staatsgewrocht en populistische terugslag: de lotgevallen van Van Oldenbarnevelt en de gebroeders De Witt vergeleken – debat met Ben Knapen en Luc Panhuysen

Met de politieke moord op twee van haar grootste staatslieden beleefde de jonge zeventiende–eeuwse Republiek zonder twijfel haar donkerste dagen. De onthoofding van Johan van Oldenbarnevelt in 1619 en het lynchen van de gebroeders De Witt in 1672 waren het gevolg van een voortdurende machtsstrijd tussen Holland, de overige gewesten en de Oranjes over waar de macht in de verenigde provinciën nu eigenlijk lag, en behoorde te liggen. Beide keren werd de strijd beslist met behulp van ‘het grauw’ (de onderste laag van de bevolking) en aan de man gebracht als anti–regenteske revolte tegen falend leiderschap en ondoorzichtige machtsstructuren. Hoe verhouden de twee episoden zich tot elkaar? Kunnen zij enig licht werpen op de veranderende houding ten opzichte van het moderne ‘staatsgewrocht’ Europa? Of is zo een vergelijking per definitie zo onhistorisch dat historici zich er verre van moeten houden?

Ben Knapen (1951) is journalist, bestuurder en historicus. Voor NRC Handelsblad was hij vele jaren buitenlands correspondent en hij schreef diverse boeken over internationale onderwerpen. Hij promoveerde op een studie over Nederland en de vroegere Sovjet-Unie. Zijn laatste boek, getiteld De man en zijn staat: Johan van Oldenbarnevelt, 1547-1619 verscheen in oktober bij Bert Bakker.

Luc Panhuysen (1962) studeerde geschiedenis. Hij was onder andere werkzaam als journalist bij Het Parool en De Groene Amsterdammer. Hij publiceerde eerder minibiografieën over Jean-Jacques Rousseau en Lord Byron en De beloofde stad, over de verovering van Münster door de wederdopers in 1534. Onlangs verscheen van zijn hand De ware vrijheid: de levens van Johan en Cornelis de Witt (Amsterdam, Atlas, 2005 - ISBN 904501422X - Euro 37,50).

"Panhuysen heeft de broers De Witt de biografie gegeven die ze verdienden: een biografie waarin ze optreden als helden, maar wel van vlees en bloed." Historisch Nieuwsblad.

22.15 – Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

Moederschap; met het woord verheerlijkt, metterdaad gesmaad

[of : De broek is nader dan de rok.]

Onlangs liet de historisch sociologe Jolande Withuis haar ergernis de vrije loop in de NRC. Het ging over bijstandsmoeders die volgens de kop van haar ingezonden brief lui en dom waren. Die kop was overigens niet van Withuis. De krant had eerder die week drie portretjes van bijstandsmoeders gepubliceerd die stuk voor stuk hun twijfels hadden bij een betaalde baan. Zij hadden kinderen en wilden daarvoor zorgen. Een van hen waagde het zelfs te opperen dat de staat best mocht betalen voor het aandeel dat moeders in de opvoeding van en zorg voor kinderen namen. En dat een arbeidsplicht daar eigenlijk haaks op stond. Waarom werd moederschap niet beloond met een passend salaris?

Het antwoord was eenvoudig volgens Withuis: de samenleving had niet om die kinderen gevraagd en dat was maar goed ook. ‘want als moeder zijn werd betaald uit de publieke middelen, mocht de overheid zich ook bemoeien met wie wanneer hoeveel kinderen mag krijgen’- en zo’n totalitair systeem – brieste de Opzij columniste- was toch echt erger dan werken.

Het regende ingezonden brieven. En hier is die van mij, geïnspireerd op mijn proefschrift Ziek, zwak of zwanger over kostwinsters en moeders in sociale verzekeringen vóór 1940.

Daar gaan we weer,dacht ik, als er ook maar iemand durft te suggereren dat onbetaalde zorg wel wat meer financiële waardering van de overheid zou mogen krijgen, is er altijd wel een ander die dat totalitair, of nog erger, fascistisch wil noemen. Zeker als het om moederschap gaat. Als er nu één ding is dat ik van het onderzoek voor mijn proefschrift heb geleerd … is dat wat meer geld voor moeders, met name voor ongehuwde moeders in het geheel geen teken is van fascistische regimes. … Ja, .. het vooroorlogse Duitsland en Italië waren er beter in dan Nederland, maar ook in de Verenigde Staten, Frankrijk en Engeland besloot de overheid veel meer budget voor moeders vrij te maken dan in Nederland. Via de belastingen, verzekeringen of de subsidiëring van particulier initiatief. Dat deden deze staten al dan niet onder druk van een feministische beweging die sinds de literatuur van de jaren negentig bekend staat onder de naam ‘maternalisme’ .

Er komen vele maternalisten voor in mijn proefschrift. Al heeft het spellingsprogramma van de computer jarenlang geprobeerd mij dit woord af te leren. Maternalisten zijn mensen, meestal vrouwen, die zich in het verleden sterk hebben gemaakt voor geld en voorzieningen voor vrouwen met kinderen. Maternalisten waren niet per definitie confessioneel of conservatief. Zoals vooral Amerikaanse wetenschappers hebben laten zien – te denken valt aan Theda Skocpol Seth Koven, Sonya Michel – was het maternalisme een hervormingsgezinde kracht. Skocpol en de haren maakten internationaal school, maternalisme is sinds 1992 niet meer weg te denken uit de interpretaties van westerse sociale politiek voor de Tweede Wereldoorlog. Bovendien is de waardering voor de maternalistische vorm van feminisme, met haar nadruk op moederschap in de publieke en in de privé-sfeer, enorm veranderd.

De vrouwenbeweging en de theoretici van de tweede feministische golf konden een maternalistische pressiegroep alleen maar beschouwen als een beweging die gevangen zat in de netten van de patriarchale samenleving.- Dat deden zij vanuit een overigens begrijpelijke weerzin tegen de opgedrongen moederrol en het deterministische socio-biologische discours van de jaren vijftig en zestig. - Maar dankzij de onderzoekers van de jaren negentig kunnen we zo’n beweging nu zonder dat onderdrukkingsperspectief en meer vanuit het perspectief van de handelingsmogelijkheden bezien Bij maternalisme gaat het ook om agency, zoals dat tegenwoordig modern heet.

Waar groeiende staatsuitgaven aan moeders met kinderen voorheen werden beschouwd als premie voor het vrouwelijk verzorgerschap, een zoethoudertje voor moeder aan het aanrecht, een manier om haar binnenshuis te houden, terwijl hij uit werken ging, is er nu ruimte om die uitgaven anders te bezien, vanuit de bevolkingspolitiek bijvoorbeeld, of vanuit het belang van de betrokkenen zelf – de moeders en de kinderen- , vanuit de rol van vrouwen in de publieke sfeer, en in het verlengde daarvan in het kader van burgerschap. Maternalisten verwachtten meer van de staat als het ging om zorgende burgers, dan de mededeling dat wie kinderen wilde het zelf maar moest uitzoeken.

De Amerikaanse auteurs maakten met andere woorden een paradigmawisseling mogelijk op het terrein van de geschiedenis van vrouwen en verzorgingsstaten. Zij boden ons een nieuw perspectief op de ontwikkeling van vroege verzorgingsstaten en op ontwikkelingen in begin twintigste-eeuwse vrouwenbewegingen. Deze paradigmawisseling is – ik hoef het eigenlijk niet meer te zeggen is aan Withuis voorbijgegaan.. of preciezer misschien, is aan Withuis niet besteed. Zij denkt vanuit het belang van economisch burgerschap. Alleen via economische activiteit kunnen vrouwen in haar universum recht doen gelden op een zorgende staat. Sterker nog, het lijkt erop dat bij Withuis alleen wie zijn eigen broek kan ophouden, mee mag doen in het debat over hoe de gelden in Nederland verdeeld worden. Dat laatste gaat mij nu net iets te ver. Zo’n primaat van het economisch burgerschap werd niet eerder vertoond .

In het vooroorlogse debat hebben vrouwen elkaar hiermee nooit om de oren geslagen. Natuurlijk verschilden zij van mening …, ook over hoe privé de beslissing was om kinderen te krijgen en over wie er verantwoordelijk was voor de noodzakelijke zorg aan moeder en kind: de ouders, de staat, de liefdadigheid of de markt? Withuis en de bijstandmoeders hebben illustere voorgangers. Ik noem Anna Polak van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, Catharine van Tussenbroek een gevierd gynaecologe, Frida Katz- juriste en jarenlang parlementariër voor de Christelijk-Historische Unie- ; het echtpaar Werker-de Beaujon ..ook juristen, maar meer liberaal; Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck een van de oprichtsters van de Soroptimisten (de vrouwelijke pendant van de rotary); Suze Groeneweg de eerste vrouw in de Tweede Kamer, voor de SDAP; en Wilhelmina Itallie- van Embden, bekend vanwege haar scherpe tong en journalistieke portretten van theatermakers.

Zij waren onderling vooral in discussie over een toelage aan vrouwen in de periode rond de bevalling. Economisch en zorgend burgerschap zijn sleutelbegrippen om hun bijdragen aan het debat te kunnen analyseren, zie daarvoor mijn boek! Het hete hangijzer tóén was de vraag of de betrokkenen daarvoor een premie dienden te betalen of niet. Of dat deze voorziening betaald zou moeten worden uit de publieke middelen. Een tweede heikel punt vormde de groep aan wie deze toelage uitgekeerd moest worden: alleen aan arbeidster-kraamvrouwen, die door de overheid – sinds 1889 reeds - gedwongen werden een maand kraamverlof te nemen zonder dat zij daarvoor gecompenseerd werden, of aan alle vrouwen, inclusief de niet betaald werkende huisvrouwen.

Verhitte debatten waren dit, maar een arbeidsplicht voor vrouwen kwam er niet in voor, en de baan als toegangskaartje voor het publieke debat al helemaal niet. Het waren veeleer oproepen aan de staat om meer verantwoordelijkheid te nemen op het terrein van de moederschapszorg. In een enkel geval werd er zelfs opgeroepen tot een moederloon uit de publieke middelen, een passend salaris voor het moederschap zou de bijstandsmoeder van nu zeggen. Het moederloon werd vooral verdedigd door sociaal democraten en progressief liberalen. Dat zal Withuis misschien verbazen. Confessionelen wilden absoluut niet aan een moederloon; het was in hun ogen een te materialistische opvatting van het o zo mooie huwelijk.

De confessionelen in het parlement dachten wel vanuit een moederschapsideologie, maar wilden daar geen cent voor reserveren uit de staatskas. De zwangerschapsverzekering die er uiteindelijk kwam in 1929 was een arbeidersverzekering binnen de Ziektewet die werd betaald door werkgevers en werknemers. Niet door de staat. Alleen als vrouwen buitenshuis betaald werkten, hadden ze er iets aan. De huisvrouwen bleven onverzekerd in verband met de gevolgen van bevalling en kraam. Het moederschap werd zoals Catharine van Tussenbroek ooit zei, ‘met het woord verheerlijkt, maar metterdaad gesmaad’.

Het besluit om kinderen te willen of te krijgen mag dan heden tendage, meer dan vroeger een zuiver private aangelegenheid zijn. De verdeling van werk en zorg, die na een geboorte onvermijdelijk volgt, is dat nog steeds niet. In Nederland staan moederschapsvoorzieningen nog steeds in een kwade of een confessionele reuk, zoals Withuis liet merken. Het lijkt me tijd om daar eens vanaf te stappen.

Marian van der Klein, 9 november 2005

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Marian van der Klein begon de avond met het uitspreken van de column “Moederschap met het woord verheerlijkt, metterdaad gesmaad”. Steeds wanneer gesproken wordt over voorzieningen of geld voor het moederschap noemen mensen dat totalitair. Van der Klein toont aan dat dit in ieder geval historisch onjuist is. De column is in zijn geheel na te lezen op deze site.

Steffen Radlmaier stelde een boek samen uit allerlei journalistieke bijdragen over het Neurenbergproces Het boek is net in een Nederlandse vertaling verschenen. Radlmaier is geen historicus en zijn interesse voor dit onderwerp werd in eerste instantie gewekt door alle beroemde journalisten die daar samenkwamen om de processen te verslaan. Zo waren daar: Erika Mann, Rebecca West, Erich Kästner en Alfred Döblin. Het was een heus mediaspektakel waar de hele wereldpers aanwezig was.

Die enorme belangstelling kwam vooral omdat men geloofde dat dit eerste internationale gerechthof een ommekeer zou betekenen. Verantwoordelijken voor oorlog werden bestraft en iedereen zou inzicht krijgen in het oorlogsgebeuren. Hierna zou er ‘nooit meer oorlog’ zijn. Helaas weten we nu dat dit anders is gegaan, dan toen door velen werd gehoopt.

Wat vond de Duitse bevolking van de processen? De bevolking was net na de oorlog maar met een ding bezig: overleven. De stad Neurenberg zelf bijvoorbeeld was een totaal kapot geschoten stad, waarin voor het proces snel de benodigde infrastructuur was aangelegd door de Amerikanen. In tegenstelling tot de bevolking konden de journalisten alles krijgen, wat ze wilden: exotisch eten en veel drank.

Het merendeel van de journalisten was ‘van geallieerde zijde’. Was er verschil tussen de nationaliteiten te merken in de verslaggeving? De Russen en Polen hadden veel meer geleden onder de oorlog en hun artikelen waren dan ook vaak emotioneler, dan bijvoorbeeld de voor het proces ingevlogen Amerikanen. Er waren ook veel joodse journalisten aanwezig. Sommige schrijven persoonlijke voldoening te halen uit het feit dat ze in de zaal zitten en mee mogen maken dat de schuldigen worden gestraft.

Het is opmerkelijk dat er zoveel kwalitatief goede stukken zijn geschreven over dit proces, maar dat die stukken - in ieder geval tot voor het verschijnen van Radlmaier’s boek - ook zo snel weer vergeten werden.

Binnen een maand verschenen twee biografieën over grote staatslieden uit de zeventiende eeuw. Luc Panhuyzen schreef een boek over de Johan en Cornelis de Witt en Ben Knapen over Johan van Oldenbarneveld. Beide heren blijken een totaal andere reden gehad te hebben om hun boek te schrijven. Panhuyzen zag een advertentie in het Historisch Nieuwsblad en het leek hem een mooi verhaal uit het verleden met een kop en een staart. Opdracht was om veel originele bronnen te gebruiken. Pas tijdens het schrijven werd hij werkelijk gegrepen door zijn onderwerp: door de tragiek van twee broeds die probeerden zich een weg te banen door het stadhouderloze mijnenveld, die probeerden een alternatief te brengen - een staatsvorm zonder stadhouder en erfelijk gezag -, maar met wie het ondanks alle inspanning en goede intenties tragisch afliep.

Ben Knapen wilde ook vooral een mooi geschiedenisverhaal vertellen, omdat we dat volgens hem node missen in Nederland. Hij woonde jaren in de Verenigde Staten en het viel hem op dat zijn kinderen daar vaak met mooie geschiedenisverhalen thuiskwamen. Maar Knapen had nog een tweede motief; zijn interesse in het verloop van de Europese eenwording: Wat maakt een staat? Hoe is de intergratie van de provinciën tot een republiek verlopen? Dat staatkundige verhaal wilde hij vertellen in zijn boek, gezien door het leven van Van Oldenbarneveld.

Wanneer je beide boeken naast elkaar legt, zie je mooi de eerste ontwikkelingen van de Nederlandse staat. In eerste instantie ontstaat een staat uit noodzaak, bijvoorbeeld onder oorlogsdreiging van buitenaf. Als er dan vrede " uitbreekt" (denk aan het Twaalfjarig Bestand) ontstaan er gelijk allerlei scheuren. Later wanneer de staat al meer gevormd is, zorgt oorlog juist eerder voor de onrust.

In de tijd van Oldenbarneveld was het nog totaal ondenkbaar dat de staat zou kunnen voortbestaan zonder Stadhouder. De gebroeders de Witt zijn de eersten die bedenken dat het ook wel zonder moet kunnen. Dat neemt echter niet weg dat er ook onder hun regering nog volstrekt geen sprake is van democratie. Hoewel de onderlinge verschillen in Holland niet erg groot zijn in verhouding tot de ons omringende landen, blijft de standenmaatschappij gedurende de hele periode een belangrijke rol spelen in het sociale en bestuurlijke leven.

Knapen meent dat Van Oldenbarneveld slachtoffer werd van "demonisering".

Pamfletten worden beschouwd als democratiserend, samenbindend en een ultieme uiting van de vrijheid van meningsuiting, maar ze hadden ook meer negatieve kant. Juist omdat ze anoniem waren, konden ze enorm (persoonlijk) venijn uitdragen zonder gevolgen voor de auteurs. Reputatiebeheer was erg belangrijk in die tijd en dat soort "zachte macht" is enorm kwetsbaar.

Panhuysen voegt daaraan toe dat de gebroeders De Witt met hetzelfde probleem te maken kregen; ook met de religieuze dimensie van het haatzaaien die Van Oldenbarneveld de kop had gekost. Zeker ook predikanten konden met een beroep op religie enorme haat zaaien. Zo werd de gebroeders De Witt verweten dat zij de "Godsbestemming" in de weg zouden zitten.

Grote overeenkomst tussen beide verhalen is uiteraard de tragische afloop. Van Oldenbarneveld, vooral gedreven door zijn ambitie om bij de aristocratie te horen, wist op te klimmen van bescheiden komaf tot grote hoogte. Zijn tragiek lijkt geweest te zijn dat hij te lang doorging. Op Knapen kwam het uiteindelijk zo over alsof de oude raadspensionaris aan het eind gewoonweg niet meer in staat was de machtsverhoudingen juist in te schatten. Bovendien kon hij met zijn eigen uiterst pragmatische instelling domweg niet begrijpen dat mensen godsdiensttwisten niet konden overstijgen.

De tragiek van de gebroeders de Witt zit hem volgens Panhuysen niet zozeer in de persoonlijke dimensie als wel in de omstandigheden: Johan wilde een staat vormgeven waarin de macht zo min mogelijk bestond bij gratie van de wil van één persoon. Voor alle problemen en vragen werden precedenten en institutionele oplossingen gezocht. Wat zij boven alles nodig hadden om hun plannen te verwezenlijken was vrede en welvaart, maar ze kregen oorlog.

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 9 november 2005. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 09-11-2005 - foto 1 Historisch Café 09-11-2005 - foto 2 Historisch Café 09-11-2005 - foto 3 Historisch Café 09-11-2005 - foto 4
Historisch Café 09-11-2005 - foto 5 Historisch Café 09-11-2005 - foto 6 Historisch Café 09-11-2005 - foto 7 Historisch Café 09-11-2005 - foto 8
Naar de archiefindex Naar boven