Archief - HC 14 september 2005

Beschrijving van het programma

20.00 – Doodsbidders en de reanimatie van Nederland – column door Gerard Rooijakkers

Altijd al willen weten wat een doodsbidder is? Nu is uw kans!

Gerard Rooijakkers (1962) is als onderzoeker verbonden aan de afdeling Volkskunde van het Meertens Instituut. Daarnaast is hij bijzonder hoogleraar Nederlandse Etnologie aan de UvA. Hij heeft zich de laatste jaren toegelegd op de bestudering van moderne feesten en rituelen in Nederland.

20.15 – Gereformeerde heiligen – interview met John Exalto over zijn boek Gereformeerde heiligen (uitgeverij Vantilt 2005)

Cover van Gereformeerde HeiligenJohn Exalto prikt de mythe door dat heiligen een exclusief katholiek fenomeen waren, en toont aan dat ook het protestantisme gebruik van hun diensten maakte. Hij beschrijft een bonte wereld van zeventiende-eeuwse voorbeeldfiguren, wier deugden in de exempeltraditie vertaald werden naar de maat van gewone stervelingen.

John Exalto is verbonden aan de afdeling Geschiedenis van de Vrije Universiteit te Amsterdam en medewerker van ReLiC – VU Centre for Dutch Religious History. Hij publiceerde eerder onder meer Waakzame wachters en kleine vossen. Gereformeerden en herrnhutters in de Nederlanden, 1734-1754 (2001). Onlangs verscheen zijn proefschrift: Gereformeerde heiligen. De religieuze exempeltraditie in vroegmodern Nederland (uitgeverij Vantilt 2005)

Persbericht en extra persinformatie van Gereformeerde heiligen zijn als PDF-bijlagen beschikbaar.

21.00 – Pauze

21.15 – Etnische minderheden in Indonesië – debat met Dirk Vlasblom en Wim Manuhutu

Onlangs erkende de Nederlandse regering 17 augustus 1945 als de officiële begindatum van de onafhankelijkheid van Indonesië. Maar veel regio’s, die nu onder de eenheidsstaat Indonesië vallen, ervaren tot op heden nog geen onafhankelijkheid. Wat is de invloed van de kolonisatie en dekolonisatie van Nederlands-Indië op de positie van verschillende etnische minderheden in Indonesië op dit ogenblik? Met Dirk Vlasblom en Wim Manuhutu kijken we hoe de geschiedenis heeft ingewerkt op Papoea en de Molukken.

Dirk Vlasblom (1952) studeerde culturele antropologie in Utrecht. Hij is met een korte onderbreking sinds 1990 correspondent voor NRC Handelsblad in Jakarta. In 2004 verscheen Papoea. Een geschiedenis (uitgeverij Mets & Schilt), waarin hij een integrale geschiedenis van Westelijk Nieuw-Guinea geeft. Vlasblom putte hiervoor uit unieke bronnen, waaronder de archieven van missie en zending. Ook komen veel hoofdrolspelers en ooggetuigen zelf aan het woord. Eerder publiceerde hij Jakarta, Jakarta – Reportages uit Indonesië (1993), en In een warung aan de Zuidzee – Verhalen uit Indonesië (1998).

Wim Manuhutu (1959) studeerde geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en is directeur van het Moluks Historisch Museum in Utrecht. Het werd in 1990 geopend als centrum voor Molukse geschiedenis en cultuur. De vaste tentoonstelling vertelt de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland. Manuhutu was als redacteur medeverantwoordelijk voor de bundels Tijdelijk verblijf. De opvang van Molukkers in 1951 (1991), Sedjarah Maluku. Molukse geschiedenis in Nederlandse bronnen (1992) en Maluku manis Maluku menangis: De Molukken in crisis (2000).

22.15 – Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

Doodsbidders en de reanimatie van Nederland

In de collegezaal waar ik mijn lessen geef hing tot voor kort een foto van het oude P.J. Meertens-Instituut. Voordat het instituut in 1999 de initialen van zijn naamgever verloor (het heet tegenwoordig gewoon Meertens Instituut) en verhuisde naar de voormalige Coca-colafabriek in Amsterdam-Zuid (ziehier het lot van de Nederlandse volkscultuur), was deze documentatie- en onderzoeksinstelling op het gebied van Nederlandse dialecten en volkscultuur gevestigd in een statig pand aan de Keizersgracht. De foto toont de oude kantine; een ouderwets gezellige ontmoetingsplek die ook de lezers en hoorspelluisteraars van Het Bureau, de roemruchte sleutelroman van voormalig medewerker J.J. Voskuil, inmiddels vertrouwd zal zijn. In die kantine hing een oude elektrische klok die met geen mogelijkheid nog in beweging te krijgen was. Nu was dat op zich al symbolisch voor dat instituut, maar medewerkers wisten er nog een extra metaforische draai aan te geven. De klok stond namelijk permanent op vijf voor twaalf, het omineuze tijdstip v??r het uur U.

Voor de verhuizing is het oude P.J. Meertens-Instituut in volle glorie door een professionele fotograaf vereeuwigd. Documentair besef is immers diep geworteld bij de medewerkers. Op deze wijze kunnen we nog altijd een wat nostalgische blik werpen op het interieur (zie www.meertens.nl/het.bureau). De foto van de ontmoetingsruimte is bij mijn studenten favoriet. Het toont een soort huiselijkheid van wetenschappelijke instellingen die sinds de golf van reorganisaties en interim-managers (die aan komen vliegen, de zaak vol schijten, en dan doodgemoedereerd verder trekken) niet meer bestaat en de huidige generatie studenten geheel onbekend is. Maar de foto toont tevens prominent de klok. Dat deze stilstaat is uit de aard der zaak niet te zien. Bij de introductie op de geschiedenis van het vak etnologie komt die foto me, als een oude geschiedeniswandplaat, goed van pas.

De oude folkloristen en dialectologen waren immers altijd in de weer om te redden wat er te redden viel. Het was figuurlijk steevast vijf voor twaalf: het dialect en de 'echte', authentieke volkscultuur stonden op het punt van verdwijnen. Het was zaak om die ene laatste dialectspreker of dat oude vrouwtje dat met één been in het graf nog een liedje kweelde, vast te leggen. Zowel dialectologie als volkskunde waren lange tijd eerst en vooral een vorm van relictenkunde, waarbij zoveel mogelijk 'nog' bestaande overblijfsels, survivals in de ware zin des woords, werden gedocumenteerd. Het wetenschappelijk werk stond met andere woorden in het teken van een grootscheepse reddingsoperatie die ingegeven werd door deze 'vijf-voor-twaalfgedachte'. De onderzoeker was daarbij, zoals dat in Duitsland eens treffend is getypeerd, in feite een Todesansager. Overal waar iets verloren dreigde te gaan kon je ze aantreffen, de dialectologen en volkskundigen. Wanneer zij hun oog ergens op lieten vallen loerde de culturele dood immers om de hoek. Als hongerige gieren cirkelden ze rond hun object.

Deze doodsbidders hebben natuurlijk uitstekend werk gedaan. Wat zouden we zijn zonder die fantastische documentaties van dialecten of verhalen en liederen uit de mondelinge traditie? Het vormen inmiddels historische bestanden waarmee tot op de dag van vandaag wordt gewerkt. Maar de fixatie op het verdwijnen en de impliciete diagnose dat verandering in de praktijk steevast verlies en verval, zo niet corrumpering, betekende heeft het onderzoek wel sterk eenzijdig getekend. Het werd dan ook hoog tijd dat niet alleen onderzoek werd gedaan naar relicten, maar ook naar springlevende fenomenen op het gebied van taal en volkscultuur. De 'cultuur van het volk' is niet zozeer een statisch levend archief, zoals veelal gedacht werd, maar betreft een dynamische aanpassing en voortdurende actuele toe-eigening van elementen uit heden en verleden. Wie alleen maar oog heeft voor het verdwijnende en vroegere, mist op grandioze wijze de impliciete sleutels die toegang geven tot de actuele betekenissen van taal en cultuur voor de betrokken groepen zelf.

Al vanaf het einde van de negentiende eeuw horen we klaagzangen over het verdwijnen van dialecten en klederdrachten. De streekdrachten zijn, op een aantal plaatsen na, inderdaad grotendeels verdwenen en vervangen door heel andere groepsgebonden kledingcodes. Het is wel komisch om te lezen dat rond 1900 geklaagd werd dat slechts enkele oude vrouwen 'nog' in dracht liepen. Dat woordje 'nog' is zowel een taboewoord als een gidsfossiel in mijn vak: wanneer dat opduikt is het opletten geblazen. Dan ligt er immers ergens een doodsbidder op de loer. Hoewel velen de dracht hebben 'afgelegd', overigens een toepasselijke term in het kader van doodsbidders, lopen er heden ten dage nog steeds maar enkele oude vrouwen in dracht. Waar komen die toch vandaan? Anderzijds is klederdracht als culturele categorie in onze moderne samenleving geenszins verdwenen. Kijk maar eens naar reclame-uitingen of politieke spotprenten waarin klederdracht vrijwel dagelijks figureert. Klederdracht is in onze cultuur sterk gefolkloriseerd door dansgroepen en verzamelaars die met graagte voor een publiek optreden tijdens folklorefestivals en historische evenementen. Ook deze uitingen worden tegenwoordig door wetenschappers serieus genomen als volwaardig onderzoeksobject.

Met de dialecten gaat het er niet anders aan toe, zij het dat de klaagzang van het verdwijnen hier sterker en langer doorklinkt. Niet zozeer in het wetenschappelijke domein van de zogeheten variatielinguistiek, als wel in populaire kringen van liefhebbers wordt verandering veelal met lede ogen aangezien. Maar het zijn ironisch genoeg vaak ook dezelfde liefhebbers die het 'oude' dialect willen bewaren door het zich andermaal toe te eigenen en te verwerken in nieuwe vormen zoals dialectliederen en geschreven verhalen. Het betreft hier evenzeer gefolkloriseerde vormen van dialectgebruik, doorgaans gecultiveerd tot iets eigens waarbij esthetische elementen worden benadrukt. Met deze dialect-renaissance is niets mis. Bennie Jolink heeft als geen ander oerend hard gedemonstreerd dat zingen in het dialect Normaal is geworden. Dialectologen hebben er een nieuw dynamisch studieveld bij gekregen. Op deze wijze blijft de schoorsteen van de wetenschap roken, als een goed draaiend crematorium van veranderingsprocessen zou ik haast zeggen. Ook aan het nieuwe fabrieksgebouw van het Meertens Instituut staat de klok niet stil op vijf voor twaalf, maar tikt deze eigentijds gestadig door. De wetenschappelijke doodsbidder heeft daar zelf het loodje gelegd, en is bijgezet in de Voskuiliaanse grafkelder waar het nog wel eens flink wil stinken.

Maar de lijken vallen ook regelmatig uit de kast, zeker nu de identiteit van Nederland, ons lieve vaderland zoals sommigen liever horen, in het geding is. Het betreft een bijna-dood ervaring die, als je goed oplet, volgens een vast patroon verloopt. In de eerste fase zien we liefst prominente doodsbidders die om hen heen verlies en verval constateren: het echte Nederland gaat verloren! Vervolgens wordt er een comité of stichting opgericht die zich gaat beijveren om het bedreigde cultuurgoed te redden en te revitaliseren. Maken we ons zorgen om het historisch besef van de Nederlander, dan richten we daar toch gewoon een stichting Anno voor op. Vervolgens zien we in de derde fase dat het object in kwestie wordt opgevoerd waarbij de karakteristieke elementen demonstratief worden benadrukt. Uiteraard is de aanwezigheid van publiek hierbij vereist. Veelal wordt het cultuurfenomeen dan een soort recreatief-toeristisch product. Ziehier de Nacht van de Geschiedenis als opmaat van de gelijknamige Week. Het is inmiddels een van de vele weken die ons land rijk is. Vroeger had je nog gewoon genoeg aan één dag, tegenwoordig is dat een nacht met aansluitend een week: ziehier de verweking van het vaderland. Tenslotte is het 'bedreigde' fenomeen in de nieuwe gerevitaliseerde oftewel gefolkloriseerde vorm van functie en betekenis veranderd. Het is met andere woorden een vorm van nationaal, regionaal of lokaal erfgoed geworden.

Ook bij commerciële producten zie je sporen van dit proces. Zo kun je haast niet eens meer een zak drop kopen zonder dat de bodemvondsten, waterwerken en ambachtelijke dropmakers om je oren vliegen. Zo is er zelfs een dropsoort die 'handelsvloot' heet. Een typisch Nederlands dropje in een tijd dat de koopvaardij in geen velden of wegen, laat staan op de woelige baren, meer is te bekennen. De doodsbidders van nu zijn niet louter documentalisten, maar hebben allemaal een EHBO-cursus reanimatie gevolgd. Historici en etnologen zijn met andere woorden arbeiders geworden in de Identiteitsfabriek Nederland, waar ze onder toeziend oog van werkplaats-chef Piet de Rooij - die er als een Bob de Bouwer met een sjekkie rondsjouwt - aan de lopende band identiteiten construeren, legitimeren en keurig verpakken in zakjes erfgoed, voorzien van tijdvaklogo's volgens ISO-gecertificeerde canon-kenmerken. Bij die reanimatie wordt er soms een compleet nieuw geheugen in de patiënt geïnstalleerd; een besturingssysteem dat beter bekend is als historisch bewustzijn. De schoorsteen van het erfgoed smoort er vrolijk op los. Nederland is eindelijk een groot gereanimeerd relict geworden.

Gerard Rooijakkers, 14 september 2005

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Onderzoekers van de volkskunde waren lange tijd Todesansager – doodsbidders. Zodra een onderzoeker verscheen, wist men: het verval van het te onderzoeken object was ingezet. Gerard Rooijakkers pleitte er in zijn column voor de ‘klaagzang van het verdwijnen’ in te ruilen voor de bestudering van levende fenomenen. Immers: is het geen unieke gelegenheid om de cultuur van het volk in actie te zien? Zijn gehele column is spoedig na te lezen op deze website.

In zijn proefschrift ‘Gereformeerde heiligen’ betoogt John Exalto dat ook gereformeerden hun heiligen hebben. In principe kon elke gereformeerde in de 17e eeuw heilige worden, zo lichtte Exalto toe tijdens het Historisch Café. Een vereiste hiervoor was een exemplarische leefstijl. Voor zijn onderzoek wendde Exalto zich in eerste instantie tot de kerkenraadarchieven, maar zonder succes. In deze archieven werd namelijk slechts ‘onheiligheid’ beschreven. Vervolgens onderzocht hij de exempeltraditie om zijn these te staven: door middel van traktaten, lijkpreken en boeken voor het volk laat Exalto zien welke gereformeerden door hun voorbeeldige leefstijl tot voorbeeld dienden voor de rest van de geloofsgemeenschap.

Als laatste onderdeel stond een gesprek over de Molukken en West-Papoea tussen Wim Manuhutu en Dirk Vlasblom op het programma. De laatste was onverhoopt verhinderd, maar dankzij de deelname van Jaap Timmer (cultureel antropoloog, specialisme: Papoea) kon er alsnog een boeiend gesprek plaatsvinden. Hieruit bleek dat de Nederlandse kolonisatie van beide gebieden een verschillend karakter had, die de verdere ontwikkeling van de gebieden sterk heeft bepaald. Op de Molukken ging de komst van de ‘Nederlandse’ handel gepaard met militair geweld. De koloniale bemoeienis op Papoea bestond met name uit de komst van zendelingen, die vrij goed ontvangen werden. Pas in de twintigste eeuw werd het overheidsapparaat in Papoea ontwikkeld.

Nadat verder gesproken wordt over de rol van de Nederlanders in beide gebieden en de manier waarop de beide gebieden van Nederland onderdeel werden van de eensheidstaat Indonesië, wordt de vraag opgeworpen wat er in de toekomst zal gebeuren: zal Indonesië na de onafhankelijkwording van Oost-Timor nog verder uit elkaar vallen? Beide sprekers zijn van mening de Indonesische regering dit niet zal laten gebeuren. De kans dat er vanuit het buitenland druk uitgeoefend zal worden op de Indonesische regering is na de moslimterroristische aanslagen kleiner geworden. Het westen is bang dat Indonesië uit elkaar valt en hierdoor een broedplaats voor terroristen wordt. Bij het beoordelen van de mensenrechtensituatie wordt dan ook steeds vaker ook een oogje toegeknepen, aldus Manuhutu.

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 14-09-2005 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 14 september 2005. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 14-09-2005 - foto 1 Historisch Café 14-09-2005 - foto 2 Historisch Café 14-09-2005 - foto 3
Historisch Café 14-09-2005 - foto 4 Historisch Café 14-09-2005 - foto 5
Naar de archiefindex Naar boven