Archief - HC 12 januari 2005

Beschrijving van het programma

20.00 – Lessen uit de geschiedenis? – column door Henk Reitsma

Piet Lieftinck dacht dat het kon, en eeuwenlang voor de uitvinding van de geschiedwetenschap was het duidelijk dat de functie van geschiedschrijving was, dat het een collectie navolgenswaardige voorbeelden bevatte. Pas na de verwetenschappelijking van de geschiedschrijving in de 19e eeuw slaat de twijfel toe.

Dr. Henk Reitma, universitair docent Nieuwste Tijd aan de Vrije Universiteit Amsterdam, is gepromoveerd op de vakbeweging in Frankrijk in de Twintigste Eeuw. Andere specialismen zijn: propaganda(-films), reclamegeschiedenis en Genootschappen te Amsterdam in de 18e en 19e eeuw.

20.15 – Interview met Klaas de Jonge over geschiedenisonderwijs in Rwanda

Welke rol speelde het geschiedenisonderwijs in de Rwandeese genocide? En hoe ideologisch gekleurd is het geschiedenisonderwijs voor Hutu’s en Tutsi’s vandaag de dag? Over deze en andere zaken zal Klaas de Jonge spreken tijdens dit historisch cafe.

Klaas de Jonge geniet in Nederland vooral bekendheid door zijn langdurige verblijf in de ambassade in Pretoria, waar de veiligheidsdienst hem wilde oppakken voor zijn activiteiten tegen het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Inmiddels is de antropoloog Klaas de Jonge al jaren actief in Rwanda, waar hij sinds 1998 werkzaam is als onderzoekscoordinator voor het “Penal Reform International” waar hij zich bezighoudt met de Gacaca’s, de lokale vorm van rechtspraak die in Rwanda wordt toegepast in de berechting van oorlogsmisdadigers.

21.00 – Pauze

21.15 – Aanpassing of colleboratie: de Nederlandse Economie tijdens WO II – debat met Hein Klemann en Joggli Meihuizen over ‘grijs Nederland’ tijdens de tweede wereldoorlog

Bedrijfsleiders en hoogste overheidsdienaren werkten eendrachtig voor de bezetter in WO II. Dit is de basis vanwaar Joggli Meihuizen (Universiteit van Amsterdam) en Hein Klemann (Universiteit van Utrecht) het gesprek met elkaar aangaan. Deze twee wetenschappers publiceerden kritische geluiden over dit grijze verleden en gingen op zoek naar de waarheid. Allebei door middel van uitmuntend wetenschappelijk onderzoek. Meihuizen verwijt Klemann in zijn boek dat hij te makkelijk de negatieve betekenis van collaboratie heeft geneutraliseerd. Reden voor een debat.

Hein Klemann schreef Nederland 1938–1948. Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2003) en Joggli Meihuizen publiceerde Noodzakelijk kwaad. De bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2003).

22.15 – Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

Lessen uit de Geschiedenis

P.Lieftinck, ‘Het Nederlandse financiëel herstel 1945-1952. Een terugblik’ in: Lessen uit het verleden. 125 jaar Vereniging voor de Staathuishoudkunde, A Knoester ed. Leiden Antwerpen 1987, 162:

Wanneer een land in een toestand van hoge en persistente inflatie verkeert of alle voorwaarden daarvoor zijn vervuld, is het toepassen van de orthodoxe instrumenten van inflatiebestrijding, waarover de monetaire en fiscale politiek normaal beschikt, zoals de ervaring leert, uitzichtloos….

En op 174

In de eerste plaats is weerstand geboden aan de sterke drang van de Staten-Generaal om de geleden materiële oorlogsschade integraal tegen vervangingswaarde te vergoeden. Zoals de ervaring in België na de Eerste Wereldoorlog heeft geleerd, zou daaraan toegeven onvoorzienbare financiële consequenties en stellig een nieuwe ramp hebben betekend.

In de beide bovenstaande zinnen doet Piet Paniek, zoals de bijnaam van de eerste minister van financiën na de Tweede Wereldoorlog luidde, een beroep op het verleden, door hem als ‘ervaring’ aangeduid. Hij wil de inflatie onorthodox bestrijden (dat werd blokkering van alle tegoeden, gepaard gaand met het ‘tientje van Lieftinck’) en slechts een gedeeltelijke vergoeding van de geleden oorlogsschade. Om zijn argumenten kracht bij te zetten schuwde Lieftinck de overdrijving niet. Vandaar ook zijn bijnaam.

Het soort les uit het verleden die hier wordt gehanteerd is het zich beroepen op de inzichten die uit in het verleden gemaakte fouten voortvloeien. Die zijn over het algemeen globaal. Het zogeheten ‘trauma van München’, samen te vatten als : geef nooit een duimbreed toe aan dictators, is een les uit het verleden van hetzelfde type. Het probleem is dat niet duidelijk is welke bewijskracht ze hebben. Het veronderstelde hoeft maar éénmaal niet op te gaan, of de ervaring leert het niet meer. Het valt overigens op dat deze argumenten gehanteerd worden door besluitvormers. Historici zullen niet vaak geneigd zijn zie te hanteren.

Er zijn nog andere soorten lessen: naast de globale lessen, zijn er lessen die proceskennis opleveren ook wel terloopse generalisaties genoemd en ten slotte zijn er lessen uit het verleden die voor één individu gelden. Deze indeling hanteer ik slechts om enige ordening aan te brengen, en ik geef hem gaarne voor een betere.

Het globale type komt neer op de wens fouten die blijkbaar bij zwaarwegende politieke beslissingen in het verleden zijn gemaakt, te vermijden. Soms lijkt het daaruit voortvloeiende beslissing weer nieuwe problemen en dus andere lessen op te leveren. Laat ik dit verduidelijken met het volgende voorbeeld: In Versailles in 1919 wilde men niet de fout maken de verslagen tegenstander mee te laten praten, zoals in Wenen na de Napoleontische oorlogen was gebeurd. Het gevolg was het ‘Diktat’, het opleggen van de vredesvoorwaarden aan Duitsland. In 1944 en 1945 wilden de westelijke geallieerden niet opnieuw de fout maken het tot een wapenstilstand te laten komen, zoals in 1918, maar Duitsland nu daadwerkelijk veroveren. Herstelbetalingen wilde men echter niet opleggen, omdat de ervaring leerde, dat die voor grote ellende hadden gezorgd. Dat je uit het verleden ook iets anders kon leren, bewezen de Sovjet-Russen, die op grond van de analyse dat de Duitse militaire agressie in wezen Pruisisch was, wat zij beschouwden als de basis van het Pruisische Jonkerdom, Ostpreussen, genadeloos te ontvolken. Het gaat hier dus om grootschalige beslissingen, beargumenteerd met een beroep op het verleden.

Een tweede type historische les levert proceskennis op. Het beschrijft hoe in de geschiedenis processen verlopen, het zijn, naar ik meen is de term van Jan Romein, terloopse generalisaties. Zij zijn de producten van de historicus en geven zijn AH-Erlebnisse weer.

Een voorbeeld ontleen ik aan Niek van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1950 (Amsterdam 2004). Dit boek bevat 35 artikelen en hier ga ik in op het artikel ‘De burger als eunuch’, waarin hij kritiek heeft op de teneur van het 1800 boek van Wijnand Mijnhardt en Joost Kloek uit de IJkpunten-reeks.

De redenering van Van Sas is dat men in Nederland onmiddellijk na 1800 negatief gaat oordelen over zowel de patriotse politieke agitatie van de jaren 1780-1787, als over de Bataafse grondwetsdiscussie van 1795 tot 1798. Men is daar, ook als men er zelf indertijd enthousiast aan heeft meegedaan, negatief mee verbonden en streeft nu een compromis na, dat de oude tegenstellingen moet overwinnen. Algemener gesteld kan men zeggen dat perioden van politieke en sociale rust en onrust elkaar afwisselen, maar dat er wel een verband blijft bestaan: zonder de voorafgaande onrust geen compromisbereidheid en de dood in de pot roept op den duur weer een tegenbeweging op. Echt opzienbarend is dit natuurlijk niet, maar dit verdringingsproces heeft wel lange tijd een negatief beeld van de periode 1780-1800 in Nederland tengevolge gehad.

Het derde type is de persoonlijke of individuele les. Ik ontleen mijn voorbeeld hier aan Michael Holroyd en Paul Lévy eds., The shorter Strachey (Oxford 1980) een bundel korte stukken van de historicus Lytton Stachey (1880-1932). Het gaat mij om ‘Militarism and Theology’uit 1918 ( 45-48). Het is een beschouwing naar aanleiding van een boek van de Duitse militair Baron von Freytag Loringhoven, over de militaire lessen, die uit het verloop van de ‘Great War’ te trekken waren. Wat Stachey daarbij vooral onthutst is de gematigde toon, evenwichtig en zonder emoties, waarmee de meest gruwelijke dingen worden gezegd. Von Freytag is geen gek, maar een heel gewone man en op een vanzelfsprekende manier militarist. De banaliteit van het kwaad dus eigenlijk.

Dat leidt Strachey tot de opmerking dat iemand als Baron Von Freytag aan het eind van de zeventiende eeuw geen militarist, maar een voorstander van godsdienstoorlog en religieuze intolerantie zou zijn geweest. Toch is het zo dat in de loop van de achttiende eeuw deze onverdraagzame ideeën aan kracht verliezen en de religieuze tolerantie triomfeert.

“And perhaps in this consideration we may find some comfort, when we next open Baron von Freytag Loringhoven’s depressing book. In spite of all the Baron may say, human nature does change and it changes sometimes with remarkable rapidity”.(48)

Op basis van het boven reeds aangehaalde boek van Niek van Sas wil ik ten slotte ingaan op een actueel thema.

Doordat het natiebesef in Europa allengs minder historische inspiratie kent, banaliseert het enerzijds tot vlag, volkslied en voetbal; anderzijds tot een belangenideologie: Éigen volk eerst, als het even kan met behoud van uitkering” (Vna Sas, 162-163). Nu het wij-gevoel een nieuw draagvlak moet krijgen, moet ook de geschiedenis, en niet alleen de eigen geschiedenis, serieus genomen worden.

Er is behoefte aan een integratie-ideologie, die kan bestaan naast andere loyaliteiten. Dat zoiets niet onmogelijk is, bewees de verzuiling die Nederland van 1870 tot 1970 kende (Van Sas 553). Dat ook nieuwe Nederlanders een dubbele loyaliteit kunnen ontwikkelen blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Nederlandse Marokkanen op vakantie in Marokko juist hun Nederlanderschap benadrukken. André Hazes uit de speakers van de Golf cabriolet.

Er is sprake van een nationale mythe estafette. Aanvankelijk was dat de Bataafse mythe, de traditionele oorsprongsmythe. Rond 1800 werd die afgelost door de mythe van de gouden (zeventiende) eeuw. Die had vele kanten: in in zichzelf gekeerde perioden werd de oudvaderlandse eenvoud en intimiteit van de gouden eeuw benadrukt en in expansieve perioden ( rond 1830 en van 1880-1900) de meer gewelddadige Tromp en De Ruyter-kant.

Ook in het interbellum bleef dat zo, terwijl voor normale Europese landen de Eerste Wereldoorlog die rol ging vervullen. Huizinga’s Nederlandse beschaving in de zeventiende eeuw was daarvan de fraaiste formulering.

In 1945 werd ‘de oorlog’de nieuwe mythe, maar sinds die in grijstinten is weggezonken heerst de mythe van de jaren vijftig: het veilige, vertrouwde, gedisciplineerde eenvoudige autochtone Nederland van de familie Doorsnee, dat we zijn verloren, maar waar we terug naar verlangen.

Wordt het tijd voor een nieuwe mythe? Een ander tegenbeeld? Misschien gaat het in Nederland beter, als de jaren zestig in plaats van de kop van Jut de nieuwe mythe zijn geworden.

Henk Reitsma, 12 januari 2005

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Het eerste Historisch Café van 2005 was een daverend succes. P96 stroomde tot de nok toe vol voor de sprekers Henk Reitsma, Klaas de Jonge, Hein Klemann en Joggli Meihuizen.

Zijn er uit de geschiedenis lessen te trekken? Piet Lieftinck dacht dat het kon, en eeuwenlang voor de uitvinding van de geschiedwetenschap was duidelijk dat de functie van geschiedschrijving het leveren van een collectie navolgenswaardige voorbeelden was. Pas na de verwetenschappelijking van de geschiedschrijving in de 19e eeuw slaat de twijfel toe. De column, waarin Henk Reitsma zijn gedachten hierover verwoordt, is binnenkort te lezen op deze site.

Klaas de Jonge is in Nederland vooral bekend als anti-apartheidsstrijder in Zuid-Afrika. Intussen is hij alweer een aantal jaren in Rwanda actief. Hier deed De Jonge onderzoek naar het functioneren van gedecentraliseerde rechtbanken na de genocide. De Jonge is van huis uit sociaal wetenschapper, maar legt een grote belangstelling voor de rol van geschiedenis en nationale mythes in Rwanda aan de dag.

De rol van mythevorming loopt als een rode draad door de geschiedenis van Rwanda. De rassenscheiding tussen Hutu´s en Tutsi´s is niet historisch terug te leiden, maar is een mythe die door de koloniale bezetter in het leven geroepen is. Vervolgens is deze mythe door de heersende elite in stand gehouden.

Na de genocide in 1994 is er een nieuwe mythe ontstaan: de verschrikkelijke gebeurtenissen zijn geheel terug te voeren tot het koloniale regime van de Belgen. Een tweede mythe is dat de genocide niet meer bestaat en het begrip etniciteit geen rol meer speelt. De scheiding tussen de twee groepen bestaat echter nog duidelijk, de definitie is alleen veranderd. Men spreekt nu over ´rescapés´ en ´genocidés´. Wanneer men zoals De Jonge kritiek uit op de nieuwe politieke elite en op schendingen van mensenrechten, wordt men door het regime als voorstander van de ideologie van de genocide weggezet. Het Westen durft geen kritiek te geven en kijkt weg, uit schaamte voor zijn falen in 1994.

Om verzoening mogelijk te maken, aldus De Jonge, is het nodig dat Tutsi en Hutu historici bij elkaar gaan zitten en naar elkaars verhalen luisteren. Dit kan het besef vergroten dat er niet slechts één geschiedenis is, namelijk die van de heersende macht, maar verschillende verhalen die samen de geschiedenis van Rwanda vormen.

Collaboratie is altijd een belangrijk thema bij conflicten zoals dat in Rwanda. Ook Nederland heeft in de Tweede Wereldoorlog zijn collaborateurs gekend. Hein Klemann en Joggli Meihuizen, die voor het debat waren uitgenodigd, schreven hierover beiden een boek. Klemann richtte zich op het gedrag van het Nederlandse bedrijfsleven tijdens de oorlog en Meihuizen deed onderzoek naar de rechtspleging nadat Nederland bevrijd was. Beide wetenschappers kwamen tot de conclusie dat het Nederlandse bedrijfsleven en masse voor de Duitsers geproduceerd heeft. Eén van de verklaringen hiervoor is, dat het Nederlandse bedrijfsleven ongeorganiseerd was. In België, waar dit niet het geval was, kregen bedrijven van bovenaf opgelegd niet met de vijand samen te werken.

Na de oorlog bestond de indruk dat de Nederlandse economie tijdens de bezetting in een depressie terechtkwam. Het tegendeel was waar: de zwarte economie steeg enorm en Nederland bevond zich tijdens de eerste jaren van de oorlog, in tegenstelling tot andere bezette landen, in een hoogconjunctuur. Later verslechterde de economische situatie, maar dit had vooral afname van het welvaartspeil tot gevolg en niet zozeer om een afname in productie.

De Nederlandse regering heeft collaborateurs na de bevrijding mild aangepakt. Er was sprake van een grote mate van rechtsongelijkheid: politieke collaborateurs werden zwaarder gestraft dan economische collaborateurs, kleine ondernemers zwaarder dan grote industriëlen en willekeur was aan de orde van de dag. Industriëlen, die zelf zitting hadden in de zuiveringsraden, hielden elkaar de hand boven het hoofd.

Tussen Klemann en Meihuizen bestaat grote onenigheid over het verschil tussen verklaren en normeren. In de ogen van Meihuizen praat Klemann de collaboratie goed door te stellen dat ondernemers niet anders ´konden´ en de bewuste keuze wel ´moesten´ maken. Klemann stelt daartegenover dat hij slechts het gedrag van mensen uit die tijd probeert te verklaren.

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 12 januari 2005. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 12-01-2005 - foto 1 Historisch Café 12-01-2005 - foto 2 Historisch Café 12-01-2005 - foto 3
Historisch Café 12-01-2005 - foto 4 Historisch Café 12-01-2005 - foto 5 Historisch Café 12-01-2005 - foto 6
Naar de archiefindex Naar boven