Over de nieuwe geïntegreerde opstelling van het Rijksmuseum. Kees Zandvliet is historicus en conservator bij het Rijksmuseum.
Op 9 november 1989 viel de Berlijnse Muur en kwam er een einde aan de Duitse Democratische Republiek. Oost-Duitsers en West-Duitsers vielen elkaar eensgezind in de armen. Nu, 15 jaar later, lijkt er van dat saamhorigheidsgevoel weinig over te zijn. Oost-Duitsers halen de oude slogan 'Wir sind das Volk' van stal om te protesteren tegen hervormingen die met name hen benadelen. West-Duitsers noemen hun nieuwe landgenoten Jammerossis, Oost-Duitsers slaan terug met de term Besserwessis. De Ostalgie viert hoogtij. De kloof tussen Oost en West lijkt groot.
In zijn nieuwe boek Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan stelt Willem Melching (leerstoelgroep Nieuwste Geschiedenis, UvA) dat de DDR nog steeds bestaat. Weliswaar niet als staat, maar wel in de hoofden van Oost-Duitsers. Zijn geschiedenis van de DDR loopt dan ook van 1945 tot 2000. In het interview gaan we onder andere in op het nostalgische verlangen naar de DDR: wil de Oost-Duitser echt terug naar 'vroeger'? Vertroebelt dit verlangen de kritische kijk op het eigen verleden? Of is dit verlangen eerder een reactie op het gebrek aan begrip in West-Duitsland?
Net als in Europa kwam in de 19e eeuw het nationalisme in Turkije in zwang. Kind van die tijd was Mustafa Kemal of wel Atatürk (1881-1938). Hij regeerde slechts kort, maar drukte in die tijd (1923-1935) wel een enorm stempel op de Turkse staatsinrichting. Atatürk riep in 1923 na enkele jaren revolutie tegen het Ottomaanse Rijk de Turkse Republiek uit. Hij voerde de scheiding tussen staat en kerk door en trachtte het land op westerse leest te schoeien. Het geloof in de Koran werd iets persoonlijks, het dragen van de sluier werd zoveel mogelijk afgeraden en polygamie werd verboden. Maar tegelijk creëerde Atatürk een door de staat gecontroleerde godsdienst. Het Diyanet, het godsdienstdirectoraat, wordt door de staat gefinancierd. De 77 duizend imams ontvangen hun salaris van overheid en alle moskeeën zijn van de staat. Bestaat deze scheiding der machten heden ten dage nog steeds? Leeft Atatürks gedachtengoed nog voort? En hoe democratisch was Atatürk eigenlijk?
Het debat zal worden voorgezeten door Mehmet Ulger, free-lance journalist. Ulger zal het debat aangaan met Ayhan Tonca, Turkoloog en voorziter van de Turks-Islamitische Culturele Federatie en het Contactorgaan Moslims en Overheid CMO, Zeki Arslan, onderwijsdeskundige bij Forum en prof. dr. Erik-Jan Zürcher, doceert Turks en TC van het Islamitische Midden-Oosten aan de Universiteit van Leiden.
Zes jaar geleden werd het Rijksmuseum opgebeld door een echtpaar met de mededeling dat zij uit de boedel van een overleden vriend spullen in huis hadden die zij graag eens wilden laten zien. De vriend verzamelde glazen flessen en had er zijn hele schuur mee vol staan. Veel bijzonders leek het hun allemaal niet maar om nu alles in de glascontainer te gooien zonder dat het museum naar een paar gekke flessen had gekeken, vond het echtpaar niet erg kies tegenover hun vriend.
Een afspraak werd gemaakt. Buitengewoon vriendelijke mensen bleken het, met, inderdaad, lelijke of nietszeggende flessen. Behalve één. In museaal kennersjargon heet deze "een asymmetrische bruinglazen fles met enigszins getailleerde buik met een slanke uit het midden staande hals en ronde mond. De fles is gevuld met water en is afgesloten met een kurk. Middenvoor een bruin bedrukt, rechthoekig etiket met bruine rand en ingesnoerde hoeken".
Veel informatie over de vorm maar weinig over de inhoud. Lezing van het etiket brengt ons een reuzenstap verder:
Commissarissen en directeuren der duinwatermaatschappij berigten bij deze dat zij, uit aanmerking der tijdsomstandigheden, besloten hebben het duinwater tijdelijk verkrijgbaar te stellen, dagelijks, te beginnen met maandag 12 december eerstkomende, van des morgens acht tot des namiddags vier ure, aan de fontein buiten de Willemspoort alhier, tegen betaling van een cent per emmer. Niemand zal meer dan twee emmers tegelijk kunnen bekomen.
Amsterdam, 9 december 1853
Met dit etiket schieten wij de vorm ineens voorbij. De fles maakte reclame voor schoon drinkwater: een eerste levensbehoefte. Inwoners van Amsterdam kregen flessen uitgereikt en werden zo opgeroepen te stoppen met het drinken van vervuild water uit putten en grachten. Nederland stond op de drempel van industrialisatie en een nieuwe ronde van verstedelijking en de extra vervuilende effecten ervan. De medische wetenschap stond voor de opdracht massaal optredende ziekten als tyfus en cholera te bestrijden. De waterleiding, net als de riolering en het archiefwezen een onzichtbaar monument van de vooruitgang, krijgt met de fles ineens een gezicht. De oudheidkundige, letterkundige en bestuurder van de duinwatermaatschappij Jacob van Lennep zag in het duinwater een kans om zijn medeburgers op te heffen naar een beter leven, zonder ziekten veroorzaakt door smerig drinkwater. Inderdaad: "uit aanmerking der tijdsomstandigheden". Het ontnam diezelfde burgers in een moeite door de smoes om bier en jenever te drinken.
Zo staat deze bruine fles ineens voor een doorbraak in de creatie van de geïndustrialiseerde samenleving; een historische sensatie.
De nationale geschiedenis is minder dan vroeger een vanzelfsprekende, gedeelde geschiedenis. Ons nationale verleden is net als ons persoonlijk leven op drift geraakt. De geschiedenis van Nederland verloor het op school te vaak van maatschappijleer en wereldoriëntatie of fragmenteerde omdat de ene klas met het slavernijverleden bezig was en de andere met de patriotse revolutie. Twijfel over de nationale staat in een tijd van versnellende globalisering en discussie of nationale geschiedenis niet gelijk zou staan aan nationalistische geschiedenis, deden de aandacht voor de Nederlandse geschiedenis verslappen. Van de jaren ’60 erfden wij het gevoel dat autoriteiten verdacht zijn en in hun kielzog gingen Michiel de Ruyter en Willem van Oranje in een moeite mee in het postmoderne afvoerputje.
De laatste jaren is de kentering zichtbaar. Helden mogen weer, nee, moeten zelfs. Geert Mak en Judith Koelemeijer wisten in respectievelijk De eeuw van mijn vader en Het zwijgen van Maria Zachea de geschiedenis van hun familie te verbinden met de geschiedenis van Nederland. Plotseling konden miljoenen Nederlanders hun persoonlijke geschiedenis weer zien in de spiegel van de Nederlandse geschiedenis.
En waar enkele jaren geleden nog getwijfeld werd aan het nut van een gedeelde Nederlandse geschiedenis, zien wij dat nu het besef doordringt dat een gemeenschap gebaat is bij een gedeelde taal, een gedeelde cultuur en een gedeelde geschiedenis. Zie ook de recente publicatie van de canon door Jan Bank en Piet de Rooij.
Vanzelfsprekend wil dat niet zeggen dat ‘gedeelde’ geschiedenis daarmee afgesloten, onkritische of autoritaire geschiedenis is. Integendeel, een levende gemeenschap heeft behoefte aan creatieve en kritische geschiedenis.
Moderne crisisgevoelens wekken onrust over cultuur en geschiedenis, maar overdrijven helpt natuurlijk niet. De huidige onrustgevoelens zijn nogal relatief als wij terugblikken op de tijd van Johan Huizinga. Zijn generatie werd geconfronteerd met twee wereldoorlogen, diepe economische crisis, fascisme en communisme. Vroeger was misschien wel veel, maar niet alles beter.
Historische sensaties zijn vonken tussen heden en verleden, het gevoel direct contact met het verleden te maken. Huizinga, onbetwist de grootste Nederlandse historicus, was degene die omstreeks 1920 het begrip ‘historische sensatie’ introduceerde. Hij muntte het begrip in het vuur van het debat toen het ging over de oprichting van een nationaal historisch museum waarin de bezoeker het zou moeten doen met objecten die afgevallen waren in de selectie voor het kunstmuseum. Zijn tegenstanders wilden naar de mening van Huizinga een verarmde geschiedenis tonen: “Men purgeert het lichaam der kunst en wat er afvalt is historie”.
Dat geformuleerde primaat van de kunst en die formulering van een mogelijke scheiding tussen kunst en geschiedenis vond Huizinga ergerlijk en fundamenteel fout: “Het historisch museum moet zijn voor allen, die den hartstocht kennen voor het verleden en de bekoring van het echte. Laat het niet gesloten zijn voor kunst; herroept dien vloek van kunstonwaardigheid, dien gij er onbedacht over hebt uitgesproken! Die vloek is trouwens niet te handhaven; de scheiding van kunst en historie is practisch onuitvoerbaar; het is niet een kwestie van bokken en schapen”.
De presentatie van Het Nieuwe Rijksmuseum neemt het brede cultuurbegrip van Huizinga serieus. Wij werken aan een presentatie met de mooiste en sterkste voorwerpen waarin de krachtigste noties over het voetlicht worden gebracht: een circuit waarin de bezoeker van 1200 naar het heden kan dwalen.
Een uitgangspunt daarbij is dat kunst tijd- en plaatsgebonden is en dat kunst dus beter begrepen kan worden vanuit een maatschappelijke context. Kunst krijgt zodoende een historische context. Een ander uitgangspunt is dat objecten met grote visuele zeggingskracht, al of niet kunstvoorwerpen, dragers kunnen zijn van een historische presentatie. Met deze objecten kan geschiedenis geëvoceerd worden. Het is de interactie tussen de verschillende verhaallijnen en typen objecten die de presentatie spannend en divers maken.
Wij hopen ook dat in de nieuwe presentatie een in meerdere opzichten rijkere geschiedenis en cultuurgeschiedenis getoond kan worden. In de oude opstelling bijvoorbeeld, toonde de afdeling Nederlandse geschiedenis een vrije beperkt beeld van de geschiedenis. Die geschiedenis was primair gericht op staatkunde, militaire geschiedenis en de geschiedenis van de overzeese expansie. De afdelingen Schilderijen en Beeldhouwkunst en kunstnijverheid toonden kunstvoorwerpen die geordend waren naar scholen, stijlen en kunstenaars.
In de nieuwe situatie kunnen onderwerpen die als het ware tussen wal en schip vielen plotseling wel aan de orde komen en in verrassende combinaties van voorwerpen. Gedacht kan daarbij worden aan mentaliteit, burgercultuur, religie, wetenschap of economie.
Twee zalen die geconcipieerd zijn kunnen dat illustreren: de 17de-eeuwse Zeezaal en de 19de-eeuwse zaal Landschap en industrie.
In de eerste zaal staat de zee op diverse manieren centraal. Bij het binnenlopen ziet de bezoeker direct aan het eind van die zaal een monumentaal scheepsmodel van 5 meter hoog en breed, geflankeerd door grote zeegezichten van Ludolf Bakhuyzen. Daarnaast ontmoet de bezoeker hier de twee belangrijkste zeehelden van die jaren, Maarten Harpertsz Tromp en Michiel de Ruyter met hun portretten en collecties. Qua thematiek staan de zee-oorlogen centraal en daarbinnen de Tocht naar Chatham. De belangrijkste stukken zijn de spiegel van het Engelse admiraalsschip de Royal Charles en het ontroerende memorieportret van de in Engeland gesneuvelde Moses Terborch. Tenslotte kunnen de penschilderijen met de verbeelding van zee en zee-oorlogen van Willem van der Velde bewonderd worden. Zijn unieke techniek maakte het mogelijk de details van zee en schepen precies weer te geven.
In de zaal Landschap en industrie ontmoet de bezoeker langs de wand de schilderkunst van de Haagse school. In het midden van de zaal staat de wereld van stoom en staal centraal. Modellen in koper van vuurtorens, droogdrokken en jawel, de fles duinwater. De bezoeker ervaart hier visueel en mentaal contrast. In visueel opzicht contrasteren hier schilderijen en modellen omdat zij zo duidelijk qua techniek en uitstraling van elkaar verschillen. Maar ook qua mentaliteit. De Haagse school kunstenaars en hun afnemers koesterden een Nederland dat al voorbij was. Een nostalgische verbeelding van een land van molens en bomschepen op het strand. Daar tegenover zien wij de wereld van de 19de-eeuwse industriële revolutie. De ontwerpers ervan, ingenieurs en bestuurders, kijken vooruit naar een nieuwe wereld.
P.s.:
In de Boekenweek, maart 2005, verschijnt bij uitgeverij Thomas Rap Historisch sensatie, Vijftig verhalen over unieke voorwerpen in het Rijksmuseum waarin vijftig Nederlandse schrijvers zich buigen over unieke voorwerpen in het Rijksmuseum en de lezer deelgenoot maken van hun persoonlijke historische sensatie.
Kees Zandvliet, 10 november 2004
Kees Zandvliet, historicus en conservator bij het Rijksmuseum, sprak over de nieuwe opstelling van het Rijksmuseum. De oude opstelling voldeed niet meer, omdat deze poogde een onderscheid te maken tussen kunst en geschiedenis. Zo bestonden er bijvoorbeeld aparte afdelingen Schilderijen, Beeldhouwkunst en Nederlandse Geschiedenis.
Johan Huizinga vond bijna een eeuw geleden al dat je deze niet kon (laat staan moest) scheiden, en het Rijksmuseum deelt deze visie. In de nieuwe opstelling, die nog in de maak ik, streeft het Rijksmuseum naar een integratie van beide aspecten. Kunstvoorwerpen zijn namelijk juist goed in staat om een ‘historische sensatie’ op te roepen, en de nieuwe opstelling legt allerlei contrasten bloot, die voorheen onderbelicht werden. Een goed voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de nieuwe zaal Landschap en Industrie, waarin een wereld van stoom, staal en industrialisatie verbeeld wordt, geflankeerd door schilderijen uit de Haagse School, die een nostalgisch verlangen oproepen naar allang verdwenen tijden. Lees de column vooral ook zelf.
Willem Melching over zijn boek Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan
Willem Melching werd geïnterviewd door Liesbeth van der Grift naar aanleiding van zijn onlangs verschenen boek over de voormalige DDR: Van het socialisme, de dingen die voorbijgaan. Hoewel het einde van de DDR pas vijftien jaar achter ons ligt, is de Ostalgie nu misschien wel de meest in het oog springende erfenis (zie bv de film Goodbye, Lenin).
De DDR had vanaf de oprichting te maken met een legitimiteitscrisis, en na 1953 bleef de gedachte aan een nieuwe volksopstand de machthebbers angst inboezemen. Vanaf 1961 was er zelfs een Muur nodig had om de DDR-burgers de zegeningen van het systeem te laten genieten.
In zijn boek beschrijft Melching de pijlers waarop de DDR gebaseerd was, waarvan de voornaamste de steun van de Sowjet-Unie was. In de loop van de jaren ’80 vielen die pijlers langzaam weg. In 1981 stuurde de Sowjet-Unie geen tanks om de opstand in Polen neer te slaan, en dat was voor de DDR een teken aan de wand. Vlak daarna werd de levering van goedkope olie aan de DDR gestaakt, wat een economische ramp was. En de planeconomie blijkt sowieso een slecht idee geweest te zijn, en niet een goed idee dat alleen slecht geïmplementeerd is. Een groot probleem was ook dat de burgers hier de gevolgen van voelden, en de relatieve welvaart van de jaren ’70 verdween als sneeuw voor de zon. Bij gebrek aan heldere rol van intelligentsia noemt Willem Melching het einde van de DDR dan ook graag een consumentenrevolutie.
Atatürk’s seculiere kruistocht: Atatürk’s gedachtegoed en de scheiding der machten
Met Zeki Arslan (onderwijsdeskundige bij Forum), Erik-Jan Zürchern (doceert Turks en TC van het Islamitische Midden-Oosten aan de Universiteit van Leiden), en Mehmet Ulger (gespreksleider & free-lance journalist)
Mehmet Ulger’s openingsvraag ‘Is Turkije een islamitisch land?’ beantwoordt Erik-Jan Zürcher met de wedervraag ‘Is Nederland een christelijk land? Ja en nee.’
Kemal Atatürk zette vanaf de jaren ’20 zijn stempel nadrukkelijk op de Turkse staat. De zorg voor religie is altijd een staatszaak geweest, en Atatürk heeft die zorg overgenomen en versterkt. Hij erfde een land met bijna louter moslims, maar liet de islam controleren door de staat. Een gevolg is dat de niet-staatsgecontroleerde islam ondergronds ging.
Zeki Arslan vindt dat de Kemalisten gelijk hadden dat de islam als politieke beweging te ver ging. Ook stelt hij dat Europa te makkelijk denkt over de Turkse integratie in de EU.
Zürcher noemt het een fundamenteel verschil dat in de EU-landen, hoewel die ook niet volledig seculier zijn, de overheid in ieder geval niet centraal de religieuze boodschap heeft bepaald.
Is er een gevaar dat in Turkije ooit de sharia ingevoerd zal worden? Zürcher ziet dit niet gebeuren, aangezien er geen politieke wil voor is (slechts 10-15% van de bevolking zou hier achter staan). Zeki Arslan voegt eraan toe dat Erbakan, die iets in deze richting wilde doen, hiervoor direct teruggefloten is. Gesteld voor de keuze tussen luisteren naar het leger of naar islamisten, kiest hij voor de tweede, al blijft het een keuze tussen twee kwaden. Hij ziet de overheid als het enige instrument tegen de politieke islam, ook al is die electoraal niet dominant.
Beide heren zien de laatste jaren veranderingen optreden. Zürcher ziet minder top-down bemoeienis in de modernisering van Turkije dan voorheen, waardoor er civil society aan het ontstaan is. Arslan voegt hieraan toe dat het ook weer mogelijk wordt om te praten over bijvoorbeeld de ‘Armeense kwestie’ en de Koerden, wat tien jaar geleden niet mogelijk was.
Hoewel dit debat nadrukkelijk historisch bedoeld was, en niet gericht op de uitbreiding van de EU, gaan veel vragen van het publiek daar wel degelijk over. Zürcher ziet als grootste probleem voor EU (want: het minst Europese element) misschien wel het gebrek aan humanisme en het centraal stellen van het individu door Turkije.
U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 10 november 2004. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.
Foto´s: Alejandra Nettel (www.alejandranettel.com)