Een column van professor James Kennedy, die is verbonden aan de Vrije Universiteit. Kennedy verwierf landelijke bekendheid met baanbrekende publicaties: Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam/Meppel 1995) en Een weloverwogen dood. Euthanasie in Nederland (Amsterdam 2002)
Wanneer vond het Jordaanoproer plaats? Hoeveel doden vielen er bij de stichting van de onafhankelijke staten India en Pakistan? Welke partijen stonden tegen over elkaar tijdens de Universaliënstrijd?
Voor een antwoord op al uw historische vragen kunt u op 9 juni terecht bij het Historisch Café, in Café P96 aan de Prinsengracht te Amsterdam. Het Historisch Café presenteert een zinderende geschiedenisquiz.
Teams van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit zullen het op 9 juni a.s. tegen elkaar opnemen. Het UvA-team zal bestaan uit professor Piet de Rooy en de docenten Herman Beliën en Paul Knevel. Het VU-team is samengesteld uit professor James Kennedy en de docenten Hans de Waard en Jaap-Jan Flinterman. Onder leiding van een onafhankelijke jury zal de "Geschiedenisstrijd Der Groten" ongetwijfeld tot een spannende ontknoping leiden. Zal de VU zegevieren of is de UvA de beste universiteit? Ook voor het publiek is er, met dank aan Chabrol Wines, iets te winnen op deze avond.
In de Verenigde Staten ben je geen goed burger zonder kennis van het verleden. En daarom moeten inwoners die het Amerikaans burgerschap aanvragen niet alleen bewijs geven van een basiskennis van de engelse taal en van de Amerikaanse staatsvorm, maar moeten ze ook laten zien dat ze vragen over de geschiedenis van het land kunnen beantwoorden. Volgend jaar zal de Immigration and Naturalization Service het nieuwe gestandardiseerde geschiedenisexamen introduceren, die in samenspraak met een aantal historici is opgesteld. Tot die tijd mag elke immigratiefunctionaris van de INS, evenals dat al vele decennia is gebeurd, uit een lijst van goedgekeurde vragen zelf de vragen kiezen die hij of zij aan de aspirant-burgers wil voorleggen. En omdat ik zo meteen zelf het slachtoffer wordt van een quiz, dacht ik jullie even een aantal vragen uit die lijst voor te leggen:
Het is misschien gek dat we van immigranten enige kennis van de Amerikaanse geschiedenis verwachten in een land waar sinds 1917 – het jaar dat we dit soort statistieken begonnen bij te houden – de kennis onder jongeren over de nationale geschiedenis abominabel is geweest. Het mag waar zijn dat Amerikanen beter zijn in geschiedenis dan in geografie (studenten uit andere landen scoren beter in het vinden van Amerika op de wereldkaart dan Amerikaanse studenten), maar dat zegt niet veel. De meeste Amerikanen kunnen de schuldbelijdenis van de soul zanger Sam Cooke meezingen:
Don’t know much about history
Don’t know much biology
Don’t know much about a science book
Don’t know much about the French I took
En vervolgen met de woorden die Art Garfunkel toevoegde aan Cooke’s lied:
Don’t know much about the Middle Ages
Looked at the pictures and I turned the pages
Don’t know nothin’ ‘bout no Rise and Fall
Don’t know nothin’ ‘bout nothin’ at all…
Maar zelfs al weten Amerikanen weinig over geschiedenis, toch erkennen ze dat het op de een of de andere manier belangrijk is – misschien vergelijkbaar met de manier waarop vetzuchtige Amerikanen erkennen dat het goed is om groente te eten. Dat wordt niet alleen duidelijk uit de populariteit van sommige geschiedenisboeken (fictie en non-fictie, waaronder Kenneth Davis’ Don’t Know Much About History), maar ook uit de energie die ze hebben gestoken in het debat over de standaardisering van het geschiedenisonderwijs op scholen.
Een decennium geleden brak er een ware Historikerstreit los over de vraag of de Amerikaanse basisscholen en het voortgezet onderwijs één enkel nationaal curriculum moesten hebben en wat die dan zou inhouden. Het idee van gestandaardiseerde examens over de Amerikaanse geschiedenis werd in de jaren tachtig door culturele conservatieven op de agenda gezet, vooral door Lynne Cheney, de vrouw van de huidige Vice-President. De academische historici die leiding gaven aan dit National Historical Standards Project gaven blijk van hun eigen linksige oriëntatie en stelden een curriculum voor dat de woede wekte van conservatieven en de gematigden in heel het land vanwege het relatieve gebrek aan aandacht voor traditionele helden en voor politieke geschiedenis en de grote aandacht voor de ‘voices from the margins’, voor vrouwen en ‘persons of color’ van wie de meeste Amerikanen nog nooit gehoord hadden. Het project werd onder het tapijt geveegd door een overweldigende meerderheid van de Amerikaanse Senaat, waaronder ook Senator Slade Gordon, die beweerde dat de kwestie neerkwam op de vraag of Amerikaanse studenten in hun geschiedenisklassen zouden leren over George Washington of Bart Simpson. Dit is misschien niet de meest verstandige opmerking over het debat, maar het geeft wel uiting aan de ‘culture war’ die nog steeds woedt: tussen de voorstanders van de ‘traditionele geschiedenis’ met hun ‘familiar white male movers and shakers’ (om de historicus Joyce Appleby te citeren) en de multiculturalisten met hun, zo verwijten critici hen, ‘politiek correcte’ interpretatie van het verleden. Het is ook deels de strijd tussen de liefhebbers van feiten (de conservatieven) en van een proces-georiënteerde stijl van leren (de progressieven), hoewel het belang van het onthouden van belangrijke data de laatste tijd door historici van alle richtingen wordt benadrukt. Het gaat ook om de strijd tussen de populaire historici, die zich weinig gelegen laten liggen aan progressieve onderwerpen, en de professionele historici, die volgens velen samen een ‘one-party state’ vormen, die het massaal zien als hun taak om studenten – en elkaar – de ogen te openen voor de tekortkomingen van de conservatieve, traditionele manier van denken over de geschiedenis.
Maar wat zou elke Amerikaan moeten leren over het verleden? Mijn eerste reactie is dat ik het belangrijk vind dat wij, als gemeenschap van historici en als land, een fundamenteel verschil van mening blijven hebben over de beantwoording van deze vraag. Door meningsverschillen houden we een goed debat levendig. Het grote voordeel dat Amerika nu heeft over Nederland in het hebben van een nationaal Museum of American History is niet dat dit museum een perfect gebalanceerde kijk op de Amerikaanse geschiedenis presenteert, maar dat het uiting geeft aan interpretaties van de geschiedenis waar je het hartgrondig mee oneens kan zijn. Het is voor iedereen goed om te weten dat het verleden op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Maar niet alle gevolgen van deze kijk op geschiedenis als één groot debat zijn positief; zo krijgt de politiek sneller gelegenheid om haar invloed te doen gelden en kan grote vijandschap ontstaan tussen kampen over wie het recht heeft om de geschiedenis te interpreteren. Een paradoxaal effect is ook het ontstaan van nietzeggende tekstboeken: uitgevers zijn zo bang om iemand voor het hoofd te stoten dat alleen de minst omstreden feiten en verhalen worden toegestaan. Maar de grondidee is dit: dat geschiedenis een eeuwigdurend debat is, essentieel onderdeel van de onophoudelijke kakafonie van het democratisch leven. Geschiedenis is vaak zwaarder dan we kunnen dragen, maar je duikt weg voor je verantwoordelijkheden als je alle geschiedenis uit het raam gooit tijdens de hedendaagse politieke discussies. In dit opzicht profiteren de Amerikanen van een strijdbare cultuur, waarin geschiedenis en herinnering continu aan kritiek worden onderworpen.
Met dit antwoord maak ik het mezelf misschien wat te gemakkelijk. Wat zou Amerikanen qua inhoud moeten leren over het verleden? Wie hebben meer gelijk: de traditionalisten of de multiculturalisten? Hoewel ik niet graag partij zou willen kiezen voor de één of voor de ander, denk ik dat een inclusieve benadering van de geschiedenis heel belangrijk is. Het is goed om de geschiedenis te zien als een reeks van persoonlijke verhalen die zowel de goede als de slechte bladzijden in de Amerikaanse geschiedenis illustreren. Maar als je deze benadering te ver neemt, dan zien studenten door de bomen het bos niet meer, dan wordt de geschiedenis zo diffuus dat je het grote verhaal uit het oog verliest. Meer ‘ red-letter dates’ (zoals wij die noemen), meer puur onthouden van namen en plaatsen, en een terugkeer tot het formaat van de traditionele politieke geschiedenis zijn noodzakelijk om het skelet te vormen waaraan de ‘kleinere’ verhalen kunnen worden opgehangen en geïnterpreteerd. Het soort vragen dat aan aspirant-burgers wordt gevraagd zijn het soort vragen die elke Amerikaan zou moeten kunnen beantwoorden (hoewel van hen natuurlijk meer mag worden verwacht).
Maar de echte uitdaging is volgens mij het afleren van een historische les die Amerikanen zich teveel eigen hebben gemaakt: dat zij op de één of de andere manier het Einde van de Geschiedenis vormen, dat alle menselijke verlangens in Amerika zijn vervuld of vervuld zullen worden – meer dan elders ooit mogelijk zou zijn geweest. Europeanen zullen er misschien snel van uit gaan dat deze Amerikaanse veronderstelling het terrein is van de nationalistische rechtse conservatieven, de aanbidders van de Amerikaanse vlag die geen oog hebben voor de tradities van andere landen. Maar ook linkse historici hebben hun eigen ideeën over Amerika als het middelpunt van de menselijke geschiedenis, waarin Amerika alle wereldgeschiedenissen in zich verenigd en het gelukkige eindstadium van een in vrede samenlevende diverse en multiculturele wereld steeds meer benadert. Voor linkse intellectuelen als Richard Rorty blijft Amerika het enige land in de wereld waar het individu alle vrijheid heeft om zijn eigen dromen na te jagen. In zowel de linkse als de rechtse uitingen leidt deze Amerikaanse Hegeliaanse droom over zichzelf – waarin de Geist steeds meer zijn potentieel ontvouwt naarmate de geschiedenis vordert – ertoe dat de dromen van andere mensen uiteindelijk worden gereduceerd tot een incomplete versie van de eigen universele aspiraties. Dat andere naties hun eigen dromen hebben is een les die Amerikanen niet snel zullen leren, ongeacht de bezetting van het Witte Huis. Wat wij als Amerikanen nu moeten leren, zowel in de geschiedenis als in de geografie, is niet dat alle mensen in de grond hetzelfde zijn als wij, maar dat ze anders zijn en dat dit anders-zijn in de meeste gevallen gehonoreerd zal moeten worden.
James Kennedy – 9 juni 2004
U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 9 juni 2004. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.
Foto´s: Alejandra Nettel (www.alejandranettel.com)
Artikel uit Het Parool van 10 juni 2004
AMSTERDAM - Wie geschiedenis wil gaan studeren, kan dat beter aan de Vrije Universiteit doen dan aan de Universiteit van Amsterdam. Als je de uitkomst van 'De slag om Amsterdam' moet geloven dan.
In cafe P96 aan de Prinsengracht deden hoogleraren en docenten van beide universiteiten mee aan een geschiedenisquiz. Studenten, oud-studenten, historici en andere geinteresseerden verzamelden zich gisteravond voor de laatste editie van het Historisch Cafe dit jaar.
Waar Anne Frank geboren is, wisten beide teams wel te melden. In Frankfurt am Main namelijk. Maar wat was de naam van de tegenpaus die keizer Hendrik IV benoemde, nadat hij Gregorius VII in 1083 uit Rome had verjaagd? "Clemens de Derde hoorde ik net, maar dat vind ik geen schande om niet te weten." VU-hoogleraar nieuwste geschiedenis James Kennedy excuseert zichzelf voor het laten liggen van dat punt. Zijn team wist wel dat de Amerikanen de staat Louisiana in 1803 voor 15 miljoen van de Fransen kochten. Niet voor 5 miljoen zoals ze bij de UvA dachten. Kennedy: "Geschiedenis heeft vooral in Nederland toch de reputatie een stoffig vak te zijn. In de VS hebben we dan wel minder historie, het besef dat die ertoe doet is groter dan hier. Waarschijnlijk komt dat door de verregaande culturele revolutie in de jaren zestig hier in Nederland. Toen was er vooral belangstelling voor de toekomst. Wat al gebeurd was, vonden ze volstrekt irrelevant."
Om het historisch besef wat op te krikken, organiseert het Historisch Cafe, negen vrijwilligers met een passie voor het verleden, elke maand een bijeenkomst. Normaal zijn het debatten tussen gasten met een bepaalde, historische specialisatie. Deze keer waren het als afsluiting van het seizoen veertig vragen over alle tijdvakken van de geschiedenis. Organisator Nicolette van der Meer denkt wel dat een beetje promotie voor het vak geen kwaad kan. "Wat er in het verleden is gebeurd, is zo belangrijk. Het helpt namelijk de dingen die in het heden gebeuren, in een perspectief te zetten."
Voor een leek zijn de vragen niet te beantwoorden. En zelfs voor sommige professionals zijn ze pittig. Zo schamen de mannen van de VU zich niet voor een spiekpartijtje. De UvA meent te weten dat Jan Pieterszoon Coen de eerste gouverneur-generaal van de VOC in Indie was. Het VU-team scoort met 'niet Coen' op het antwoordbordje alleen gelach. Geen punten dus.
Wel voor het goede antwoord op de vraag wat het geschenk van David aan zijn toekomstige schoonvader koning Saul was: hij gaf hem honderd voorhuiden van Filistijnen om met Sauls dochter Michal te mogen trouwen.
Laura Romanillos - © 2004 Het Parool