Archief - HC 11 februari 2004

Beschrijving van het programma

20.00 – Anti–linkse sentimenten en demonisering door de jaren heen – column door Rutger Groot Wassink

Rutger Groot Wassink, historicus, spreekt een column uit over anti–linkse sentimenten en demonisering door de jaren heen.

20.15 – Maria in Marokko. Een Nederlandse slavin in Marokko – interview met Laura van den Broek

Interview met Laura van den Broek, letterkundige. Dertien jaar en half–wees is Maria ter Meetelen als ze het ouderlijk huis verlaat en haar heil elders zoekt. Ze verkleedt zich als man en treedt in dienst van het Spaanse leger, wordt ontmaskerd en trouwt in Spanje met een Nederlandse kapitein. Door toedoen van Barbarijse Kapers wordt ze in 1731 als slaaf aan de Marokkaanse sultan toebedeeld. In 1748 verschijnt een autobiografisch verslag van haar ervaringen in Marokko in boekvorm.

Laura van den Broek studeerde Historische Nederlandse Letterkunde aan de UvA. Haar scriptie Het Werelds beloop is wonderbaarlyk. De twaalfjarige slavernij van Maria ter Meetelen in Marokko (1731–1743) werd in 2003 genomineerd voor de Nationale Scriptieprijs (een initiatief van Het Parool, de UvA en het NIWI).

Interview: Henk Looijesteijn (bestuurslid Historisch Platform)

21.00 – Pauze

21.15 – Voorstellingen van het onvoorstelbare – Interview met Johannes Houwink ten Cate over holocaust– en genocidestudies

Sinds 2002 bestaat in Amsterdam het Centrum voor Holocaust– en Genocidestudies. In korte tijd wist dit instituut aandacht te vestigen op haar onderzoeksterrein door het organiseren van lezingen en filmcycli. Nieuw is een publicatiereeks, waarvan in oktober de eerste, bijzondere titel verscheen. Het boek Ik zal je vertellen hoe een dag er hier uitziet van holocaust–overlevende Mirjam Bolle, is een verslag in dagboekvorm gezien vanuit de Joodse Raad, over Westerbork en Bergen–Belsen. In het Historisch Café een gesprek met Johannes Houwink ten Cate, Hoogleraar holocaust– en genocidestudies en tevens directeur van het Centrum. Het interview zal gaan over het boek, het studiecentrum en de noodzaak van gespecialiseerde historische aandacht voor genocide en de holocaust.

Interview: Arjan Terpstra

22.15 – Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

De vijfde aflevering van het Historisch Café bleek een succesvolle want we hadden een ‘volle bak’. De onderwerpen waren dan ook prikkelend en boeiend. Historicus Rutger Groot Wassink was gestrikt om een column uit te spreken over de demonisering van anti-linkse sentimenten. Henk Looijesteijn interviewde Nederlandica Laura van den Broek over een Nederlandse slavin in Marokko in de 18e eeuw. Als bezoeker van het Historisch Café had Arjan Terpstra een interview aangedragen met Johannes Houwink ten Cate over het nog geen twee jaar oude Centrum voor Holocaust en Genocide Studies. Hij nam zelf het interview af.

De titel van Groot Wassinks column luidt: ‘Vervloekt zijn de anarchisten of lof der vrijheid’. Hij legt uit dat anarchisme een negatieve connotatie heeft gekregen door de radicalisering bij een deel van de anarchisten vanaf 1870. Deze radicalisering ging gepaard met meer gewelddadigheid onder het motto dat anarchisten ‘propagandisten van de daad’ zijn. Op de keper beschouwd heeft het anarchisme echter aantoonbaar minder levens gekost dan andere politieke stromingen.

Anarchisten vochten tegen onderdrukking en voor vrijheid. Letterlijk betekent het: zonder heerser (Grieks). Dat deze stroming zo kon radicaliseren kwam door het ontbreken van een duidelijk toekomstbeeld. Maar de individuele vrijheid waarvoor anarchisten streefden, is ook nu weer strevenwaardig: Groot Wassink roept op om de toenemende tolerantie door repressie en de beperking van bewegingsvrijheid aan te vechten.

Onder de titel ‘Maria in Marokko – Een Nederlandse slavin in Marokko’ schreef Laura van den Broek haar doctoraalscriptie Nederlands. Zij baseerde zich op het in 1748 in boekvorm verschenen autobiografische verslag van Maria ter Meetelen. Voor zover bekend is zij een van de weinige Nederlandse vrouwen die als slavin in Marokko terecht is gekomen. Een pientere dame, vol overlevingsdrang en vindingrijkheid, als we haar verslag althans mogen geloven. Dat het verslag authentiek is, blijkt volgens Van den Broek uit de brieven van haar hand die zij heeft gevonden in Den Haag. Zinsneden en het handschrift komen overeen met zinnen in het boek en handtekeningen.

Gekleed als man begint Maria op 21-jarige leeftijd haar zwerftochten. Die eindigen in Spanje als ze wordt gedwongen krijgsdienst te nemen en men erachter komt dat ze vrouw is. Ze kleedt zich daarop weer als vrouw en ontmoet de schipper waarmee ze ook trouwt. Op weg van Spanje naar Nederland wordt het schip gekaapt en de opvarenden naar het hof van de Sultan van Marokko gebracht. Daar worden zij als slaaf te werk gesteld.

Slavernij hield daar niet het werken op plantages in, zoals we kennen in bijvoorbeeld de Nederlandse koloniën. Men werd gedwongen dwangarbeid uit te voeren, maar had daarnaast ook tijd om bijvoorbeeld een eigen nering te hebben. Hoewel de sultan Maria wel zag zitten – iets waar ze handig gebruik van wist te maken, ook ten voordele van andere Nederlandse slaven – wimpelde ze hem af toen haar man overleed. Zij huwde liever een andere (Nederlandse) slaaf dan de sultan.

Twaalf jaar na haar gevangenneming worden Maria en haar gezin, met twee kinderen, vrijgekocht. Van den Broek vertelt dat dit een zo’n langdurig proces was, omdat de Staten-Generaal hier geen geld voor opzij zette. Dit zou teveel mensen het ruime sop doen kiezen en daarmee de Staten-Generaal teveel geld kostten. Daarom waren het vaak particulieren die om aan geld te komen loterijen en dergelijke organiseerden. Vervolgens moest het geld nog naar de juiste persoon.

Eenmaal terug in Nederland vestigt het gezin zich in Medemblik. Manlief vertrekt echter spoedig naar Nederlands-Indië en sterft daar vijf jaar later. Ook de twee kinderen sterven. Dat Maria nog lang niet oud is, blijkt uit het feit dat ze zich vervolgens inscheept naar Zuid-Afrika. Hoe dat verhaal afloopt is onbekend, maar zou Van den Broek wel willen onderzoeken. ‘Misschien hiervoor een loterij beginnen?’, is de suggestie uit het publiek.

Na de pauze interviewt journalist Arjan Terpstra de directeur van het Centrum voor Holocaust en Genocide Studies, Johannes Houwink ten Cate. De aanleiding is het verschijnen van een boek met dagboekfragmenten en brieven van een Holocaust-overlevende: Ik zal je vertellen hoe een dag er hier uitziet van Mirjam Bolle. Het centrum heeft het boek uitgegeven. In het eerste deel van het interview staat deze instelling centraal.

Sinds de Tweede Wereldoorlog is het streven naar verbetering van mensenrechten sterk gegroeid. Vroeger was het in politieke context legaal om (vermeend gevaarlijke) minderheden uit de weg te ruimen. Dat er daarna niet meer over werd gerept, komt doordat de overwinnaars de geschiedenis schreven. Het unieke aan de Holocaust is dan ook dat men ervoor heeft gekozen het in herinnering te houden. Daarmee is ook in de politiek een belangrijk iets veranderd: het is nu, in het Westen althans, illegaal om eigen burgers te doden.

Sinds de Holocaust hebben zich verschillende genociden voltrokken en heeft de Holocaust aan uniciteit moeten inleveren. Desondanks blijft dit het grote voorbeeld, vandaar de naam van het centrum.

De doelstelling van het instituut is tweeledig: men doet wetenschappelijk onderzoek naar genociden en tracht een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. Het uitgeven van een boek als Ik zal je vertellen…, is een voorbeeld van hoe een dergelijke bijdrage eruit ziet. Op wetenschappelijk niveau staan medewerkers van het centrum bijvoorbeeld de aanklagers bij in het proces tegen Miloševic.

Het tweede deel van het interview gaat over het boek van mevrouw Bolle, geboren Levi. Houwink ten Cate noemt de bijdrage van dit boek waardevol om verschillende redenen. Zo is het een verslag van een nuchtere vrouw, vechtend om haar kalmte en waardigheid te behouden. Daarnaast geeft Bolle een goed beeld van de Joodse Raad waar zij als privé-secretaresse werkzaam was, een onderwerp waarover voornamelijk (voor)oordelen bestaan. Die vooroordelen worden door Bolle veelal bevestigd: er heerst nepotisme en vriendjespolitiek, en er is door de gruwelijke omstandigheden weinig solidariteit te vinden met de rest van de Joodse gemeenschap. Dat gebrek aan saamhorigheid is iets waarvoor Bolle zich schaamde.

Terpstra merkt op dat de generatie van Holocaust-overlevenden op z’n einde loopt. Naar verwachting zou er daardoor meer materiaal over vrijkomen. Hetzelfde zal waarschijnlijk gebeuren naar aanleiding van genociden als in Rwanda, Cambodja en voormalig Joegoslavië. Houwink ten Cate hoopt dat door het wetenschappelijk onderzoek als die waarmee het centrum zich bezighoudt, politieke gevolgtrekkingen worden genuanceerd. Want onder het motto ‘nooit meer Auschwitz’ zijn er diverse ‘lessen’ getrokken. Maar rassendiscriminatie leidt niet per definitie tot massamoord, zoals burgemeester Cohen heeft gesuggereerd. Noch werkt het opheffen van vakbonden en politieke partijen genocide in de hand, iets dat Houwink ten Cate de NRC-variant noemt. Laten we hopen dat het centrum in zijn doelstelling slaagt en nuancering aan kan brengen.

Heeft u ook een onderwerp voor interview of debat dan horen we dat graag. U kunt mailen naar redactie@historischcafe.nl.

Naar de archiefindex Naar boven

Vervloekt zijn de anarchisten of lof der vrijheid

Onder de verzamelnaam anarchisme valt een breed spectrum van politieke theorieën die zowel inhoudelijk als in verschijningsvorm sterk van elkaar verschillen. Ondanks die verscheidenheid heeft het begrip anarchisme een generaliserende, negatieve betekenis die de innerlijke diversiteit van deze ideologie te kort doet. De term anarchisme is allerminst neutraal, het is een begrip met een zeer negatieve connotatie. Het wordt gelijkgesteld met chaos, revolutie en politiek geweld (terrorisme). Het stereotiep van de anarchist als nihilistische, bommengooiende moordenaar die er louter op uit is de bestaande maatschappij te vernietigen is wijdverspreid en lijkt onuitroeibaar. Telkens als er sprake is van militante politieke actie of politiek geweld wordt het begrip weer uit de kast gehaald. Dat gebeurde ten tijde van de acties van de Rote Armee Fraktion in de jaren 70, het in werkelijkheid natuurlijk helemaal niet bestaande Black Block in de andersglobaliseringsbeweging wordt steevast anarchistisch genoemd, maar ook tijdens het onlangs gehouden kamerdebat over dierenrechtenactivisme kwam het weer te voorschijn. Ik kan ze niet oppakken omdat het anarchisten zijn! piepte Donner. Instemmend geknik volgde en daarmee was klaarblijkelijk genoeg gezegd.

Waar komt deze negatieve lading nu vandaan terwijl anarchisme aantoonbaar niet gewelddadiger is dan een andere ideologie? Sterker nog, stukken minder mensen afgeslacht heeft dan het communisme of het fascisme? Wat ligt er ten grondslag aan deze merkwaardige beeldvorming? Wat bracht president Roosevelt, na de moord op McKinley in 1901 er toe anarchisme ‘de grootste bedreiging voor de mensheid’ te noemen? Verschillende elementen spelen hier een rol en ik zal daar nu nader op ingaan.

Gedurende de Franse Revolutie werden de termen ‘anarchisme’ en ‘anarchist’ voor het eerst gebruikt om bepaalde politieke ideeën en haar vertegenwoordigers te duiden. Het begrip was bedoeld om met name linkse politici te beschimpen en stond voor machtspolitiek en onverantwoordelijk beleid. Behalve de negatieve context waarbinnen het begrip voor het eerst opdook heeft ook de letterlijke betekenis bijgedragen aan het negatieve beeld en de vele misverstanden omtrent deze ideologie. De samentrekking van de van oorsprong Griekse woorden ‘an’ en ‘arkhe’ betekent letterlijk ‘zonder staat’. In deze betekenis is het verband met wetteloosheid en wanorde eenvoudig gelegd. De sterke simplificatie dat het anarchisme als hoogste politieke doel zou hebben de maatschappij in een toestand van permanente chaos te brengen, zonder daar iets wezenlijks tegenover te kunnen of willen stellen werd dominant en is van grote invloed op het beeldvormingsproces geweest.

Anarchisten is vaak verweten dat zij de samenleving rigoureus wilden veranderen, maar geen idee hadden hoe de postrevolutionaire periode gestalte moest krijgen. De veronderstelde afwezigheid in de anarchistische theorieën van een werkbaar alternatief voor de vernietigde samenleving heeft de ideologie geen goed gedaan. Naast de negatieve bijklank en de context van de term an sich hebben de ideologische basisprincipes evenzeer bijgedragen aan het negatieve beeld. De opvattingen over, en de dominante plaats van vrijheid en revolutie in de anarchistische theorieën hebben een grote bijdrage geleverd aan het negatieve beeld. Daarnaast heeft in de loop der tijd de anarchistische praktijk een grote rol gespeeld in het ontstaan van de negatieve mythe.

Halverwege de jaren zeventig van de negentiende eeuw ging de Europese anarchistische beweging gebukt onder een diepe identiteitscrisis. De Commune van Parijs was bloedig neergeslagen, de complete desintegratie van de Ie Internationale was een feit en in de meeste Europese landen werden anarchisten geconfronteerd met toenemend staatsgeweld. Een gedeelte van de anarchisten besloot dat na de nederlaag van de Commune de parlementaire of syndicalistische weg te bewandelen (met name in Noord Europa). Elders, vooral in de minder geïndustrialiseerde landen als Rusland, Spanje en Italië, bleef verzwakking van het staatsgezag door middel van directe actie het belangrijkste anarchistische basisprincipe. De hierboven omschreven omstandigheden maakten een heroverweging van de toegepaste revolutionaire methodes noodzakelijk. Verscheidene anarchisten meenden dat het moment voor contrageweld, een openlijke oorlog met de staat, aangebroken was. Onder invloed van deze gedachte ontstond in de jaren zeventig van de negentiende eeuw een extreme variant van het anarchisme. Deze agressieve mutatie heeft een beslissende invloed gehad op het aanzien van de ideologie in de twintigste eeuw en is de belangrijkste veroorzaker van het negatieve, stereotiepe beeld dat in het begin reeds is aangeduid. In 1878 werd tijdens een internationaal anarchistisch congres in Bern voor het eerst de leuze ‘propaganda door de daad!’ gelanceerd. Het concept van propaganda- terrorisme werd snel populair, binnen een jaar waren de eerste terroristische cellen opgericht en actief.

Rond 1880 waren overal in Europa kleine groepen terroristen actief die door middel van geweld hun onvrede over de toenmalige samenleving uitten. Deze figuren werden al snel ‘anarchisten van de daad’ genoemd. Er zijn in deze periode zeer veel anarchistische aanslagen geweest en een behoorlijk aantal had ook het gewenste effect. Tot de klassieke slachtoffers behoren o.a.: de Russische tsaar Alexander de Ie (1881), de Franse president Carnot (1894), Koning Humbert de Ie van Italië (1900) en de Amerikaanse president McKinley (1901). Deze aanslagen op koningen werden tyranicide (koningsmoord) genoemd. Wat een prachtig woord, nietwaar? Hoe zeer ik ook van ons eigen koningshuis af wil, tyranicide is natuurlijk geen oplossing. Niet alleen omdat ik geweld afwijs maar ook omdat die oude jager zo veel bastaarden heeft nagelaten dat, ook al wordt het geslacht der Oranjes uitgeroeid er altijd wel een de Oranjetroon zal komen opeisen. Italië en Roemenie zijn in dit verband goede voorbeelden. Terzake nu. Terrorisme werd in deze periode allerminst door de gehele anarchistische familie in de armen gesloten, het bleef een minderheidsstrategie met grote gevolgen. Omdat terreur in het algemeen en aanslagen op staatshoofden in het bijzonder nu eenmaal veel aandacht krijgen leken de propagandisten door de daad zeer van invloed en talrijk te zijn. In feite ging het om kleine groepen en betrof het meestal een actie van een eenling. Het is ondoenlijk een beeld te geven van iedere anarchist die sinds 1870 in de geest van het anarchisme door de daad de wapens heeft opgenomen. De bekendste en meest legendarische (duidelijk anarchistische) terroristen waren : Vailliant, Ravachol, Emile Henry en Johannes Most. Vanaf 1870 tot in de twintigste eeuw heeft het anarchisme van de daad aanhangers gehad. De ideeën, methodes en doelstellingen zijn vanaf dat moment onderdeel geweest van de anarchistische strategie. De propaganda door de daad bleek de beste antireclame voor de gehele anarchistische ideologie te zijn. Het anarchisme werd altijd al met een schuin oog aangekeken vanwege haar revolutionaire merites en non-conventionaliteit. Dertig jaar anarchisme door de daad betekende de definitieve besmetting van het begrip anarchisme. Voor de meeste mensen was anarchisme niet langer serieus te nemen als politieke theorie, hert was een synoniem voor gedachtekronkels van moordlustige chaosscheppers.

Ik schetste juist hoe de anarchisten van de daad op het snijvlak van de 19e en 20e eeuw west europa door aanslagen in hun greep hielden. Nu vind ik het van belang om iets te zeggen over onze tijd. Historici zijn er om het verleden te duiden maar ik vind dat zij zich ook uit moeten spreken over het heden. De acties van een kleine groep geflipte islamieten heeft er in onze dagen toe geleid dat het woord moslim bijna net zo’n nare bijsmaak heeft als anarchist. Belangrijker en zorgwekkender vindt ik dat door de aanslagen van deze verdwaasde fundamentalisten onze samenleving haast zonder protest individuele vrijheid geofferd wordt voor schijnveiligheid. Wij begeven ons op een hellend vlak naar een politiestaat. Repressieve tolerantie is omgeslagen in tolerantie voor repressie. Het is stil. Onder het mom van de oorlog tegen het terrorisme wordt leugen op leugen gestapeld en wordt de persoonlijke bewegingsvrijheid in toenemende mate beperkt. Maar het blijft stil. Ik heb ze voor de gelegenheid geteld, van mijn werk naar hier ben ik door 17 camera’s gefilmd. Wij verlangen dat kinderen van 14 zichzelf kunnen legitimeren, Nergens worden meer telefoongesprekken afgeluisterd dan in Nederland, mijn gegevens zijn bij ik weet niet hoeveel instanties bekend en dan bedoel ik niet eens de Albert Heijn met z’n bonuskaart. Of zijn hier vanavond van die sukkels aanwezig die in dit soort commerciële trucs geloven van een stel fraudeurs uit de Zaanstreek. Ik bedoel zijn er mensen die echt denken dat het een service voor de klanten is en niet alleen maar een rare manier om u terug te laten komen? De prijzenoorlog heeft laten zien dat we altijd al belazerd werden.

Anyway, deze terzijde voert te ver. In het huidige klimaat van toenemende repressie zou het zeker gezien de ideeën armoede van links uiterst aangenaam zijn als de ouderwetse anarchisten, de niet in haalbaarheid van het ideaal geïnteresseerde vrijdenkers een wederopstanding zouden beleven. Zij waren de hoeders van de individuele vrijheid en zij zouden de oorverdovende stilte kunnen doorbreken. Stirner, Goldman, lieve Domela en de in Amsterdam overbekende Hadjememaar….., hadden we ze maar. De rijke intellectuele traditie van internationale vrijdenkers is niet meer. Daarom roep ik alle aanwezigen op om eens naar het Fort van Sjako of de Rode Rat in Utrecht te gaan. Daar is voor een paar euro degelijke anarchistische literatuur te koop die u na lezing een nieuw vrijheidsdenken en een nieuwe vrijheidsdrang zal geven die naar mijn bescheiden mening noodzakelijk is om de toenemende repressie het hoofd te kunnen bieden. Zorgt u wel dat niemand u de winkel ziet binnen gaan, een mens kan immers niet voorzichtig genoeg zijn.

Rutger Groot Wassink - 11 februari 2004

Naar de archiefindex Naar boven