Archief - HC 10 december 2003

Beschrijving van het programma

20.00 - Pieter Geyl en de vreemde wegen van de roem - column door Wim Berkelaar

Wim Berkelaar werkt momenteel aan de biografie van de historicus Pieter Geyl (1887-1966). Hij is medewerker van het Historisch Nieuwsblad en publiceerde onder meer De schaduw van de bevrijders. Geallieerde oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog (Zutphen 1995). De column vindt u hieronder.

20.15 - De Metamorphosen van Ovittius - interview met Paul Abels

De Romeinse dichter Ovidius heeft een hoogst eigenaardige navolger gehad in Nederland. De opmerkelijke overeenkomsten in beider lotgevallen inspireerden een zestiende-eeuwse Fries zelfs zozeer, dat hij zelfs zijn naam eraan ontleende: Pibe Wytthiezoon Abbema (ca. 1542-1618) liet zich als dominee Ovittius noemen. Beiden voelden de pijn van ballingschap, ver van huis en haard, en waren elk op hun eigen manier meesters van de metamorfose. Ovittius" wederwaardigheden zouden niet misstaan in een schelmenroman. Hij werd verbannen uit Friesland omdat hij bigamie had gepleegd, waarna hij eerst als medicus, daarna als pastoor en ten slotte als dominee in zijn levensonderhoud voorzag. Keer op keer moest hij vluchten, omdat hij werd ingehaald door geruchten over zijn verleden. Hij was een man met vele gezichten; iemand die zijn tijdgenoten in verwarring bracht met zijn voortdurende gedaanteverwisselingen. Het levensverhaal van Ovittius is tevens het verhaal van de ingrijpende kerkelijke en maatschappelijke veranderingen aan het einde van de zestiende eeuw, en geeft een fraai beeld van het reformatieproces in de buitengewesten van de Nederlanden, waar de verschillen tussen Rome en Reformatie vaak veel minder scherp waren dan in Holland.

omslag van Ovittius´ Metamorphosen

Paul H.A.M. Abels (1956) studeerde geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en promoveerde op de Reformatie in Delft en Delfland. Hij heeft vele historische publicaties op zijn naam staan en werkte onder meer mee aan de Geschiedenis van Holland en de Stadsgeschiedenis van Gouda. Ook verzorgde hij diverse bronnenpublicaties. Abels is medeoprichter en voorzitter van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis

Interview: Henk Looijesteijn

21.00 - Pauze

21.15 - Kinderarbeid - debat met Willemien Schenkeveld en Kristoffel Lieten

Willemien Schenkeveld is journaliste en bestuurslid van het Historisch Platform. Binnenkort verschijnt bij uitgeverij Verloren haar boek 1874. Het kinderwetje van Van Houten, deel 21 in de reeks Verloren Verleden.

Kristoffel Lieten is bijzonder hoogleraar Kinderarbeid, in het bijzonder in de historische en sociale aspecten, aan de Universiteit van Amsterdam en aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Naast kinderarbeid houdt hij zich bezig met algemene vraagstukken van ontwikkelingsproblematiek en met de plattenlandsontwikkeling in Zuid-Azië.

22.15 - Nabomen in P96

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Journalist en historicus Wim Berkelaar begon de avond met een column over "de vreemde wegen van de roem". Bij zijn overlijden in 1966 was de historicus Pieter Geyl een internationale bekendheid en liet hij vele werken achter. Maar al tien jaar later werden zijn boeken niet meer herdrukt en nauwelijks meer gelezen. Verklaringen hiervoor zijn makkelijk om te geven. Om het kort samen te vatten; de tijden waren veranderd en Geyl werd beschouwd als te traditioneel. Wim Berkelaar eindigde zijn column met een pleidooi voor het (her-)lezen van Geyl. Geyl had een uitgesproken mening over de - zeer diverse - onderwerpen waarover hij schreef. Hij kon goed schrijven en hij vocht "het finalisme" in de geschiedenis aan: het verloop van de geschiedenis is niet iets onvermijdelijks. De column vindt u hieronder.

In het volgende onderdeel van de avond interviewde Henk Looijestein de historicus Paul Abels over zijn boek: Ovitius metamorphosen. De onnavolgbare gedaantewisselingen van een (zielen) dokter in de reformatietijd. Vol enthousiasme vertelde Abels over zijn markante hoofdpersoon naar wie hij jarenlang onderzoek deed. Ovitius trekt twintig jaar lang door de Nederlanden en doet zich onder andere voor als dokter, priester en dominee. Aan de hand van deze persoonlijke geschiedenis krijgen we een inkijkje in de turbulente periode van eind zestiende eeuw en meer specifiek over hoe de reformatie zich voltrok in de verschillende gewesten.

Na de pauze gingen antropoloog Kristoffel Lieten en historica Willemien Schenkeveld onder leiding van Annie van der Pas in gesprek met elkaar over kinderarbeid. Willemien Schenkeveld deed onderzoek naar kinderarbeid eind negentiende eeuw in Nederland en Kristoffel Lieten doet onderzoek in Zuid India. Ondanks de verschillende (disciplinaire en geografische) invalshoek kwamen de beide sprekers tot dezelfde conclusie: kinderarbeid is niet op te lossen door het uitvaardigen van wetten alleen.Het bestaan van kinderarbeid heeft ook te maken met welvaart, met toegang tot onderwijs, met techniek en met bewustzijn. Het feit dat beide sprekers het vooral met elkaar eens waren, leverde geen spetterend debat op, maar des te meer inzicht in de problematiek. Bovendien was het een goede illustratie van hoe historisch onderzoek bij actuele problemen van pas kan komen.

Meer informatie over de sprekers en hun publicaties vindt u in het programma.

Naar de archiefindex Naar boven

Pieter Geyl en de vreemde wegen van de roem

Een hardnekkig gezegde luidt: "wie schrijft, die blijft". Was het maar waar. De werkelijkheid is aanzienlijk wranger: talloze schrijvers liggen verborgen onder het stof en komen daaronder nooit meer vandaan. Wie kent nog de namen Jacob van Looy, Johan de Meester of Carel Scharten? Het zijn namen die niemand iets meer zeggen, ook al hebben ze boekenplanken vol geschreven.

Maar er zijn ook namen die ons nog wel iets zeggen, maar wier werk niet meer wordt gelezen. Zo iemand is Simon Vestdijk. Behalve de vergrijzende leden van de Vestdijkkring en een enkele verdwaalde neerlandicus, grijpt vrijwel niemand meer naar het werk van de man die, naar de dichtregel van Adriaan Roland Holst (wie leest hém nog?), sneller schreef dan God kan lezen. Zijn 52 romans lagen enkele jaren geleden bij de Slegte en zijn ook daar inmiddels verdwenen.

Misschien is dat nog wel het ergste: wel een naam hebben, maar niet meer gelezen worden.

Zoiets is ook historicus Pieter Geyl overkomen. En dat terwijl het er zo veelbelovend voor hem uitzag. Als schrijver van de Geschiedenis van de Nederlandse stam en vele opstellen over onder meer de Oranjes, de regenten, en Ter Braak en Du Perron, had hij sterke papieren. Geyl was bij zijn overlijden in 1966 dan ook een historicus met een internationale reputatie. Hij was niet alleen ruim 30 jaar hoogleraar in Utrecht geweest, maar daarvoor ook nog eens meer dan 15 jaar hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Londen. Zijn grote doorbraak kwam na de Tweede Wereldoorlog, toen hij voor de BBC discussieerde met wereldhistoricus Arnold Toynbee over de vraag of er een patroon in de geschiedenis valt aan te wijzen. De scherpzinnige Geyl, een onweerstaanbaar debater, won het in veler ogen van de diepzinnige Toynbee. Een reputatie was gevestigd.

Toen Geyl op oudejaarsdag 1966 stierf en in de eerste kranten van 1967 uitvoerig werd herdacht, was de lof dan ook niet van de lucht. ‘Een volmaakt onafhankelijke geest’, ‘een nationaal geleerde met internationale faam’, ‘een der belangrijkste Nederlandse historici van onze tijd’ — enzovoort, enzovoort. Maar al zes jaar later leek het tij gekeerd. In 1972 constateerde de Leidse hoogleraar Ivo Schöffer onder de mooie titel ‘de vreemde wegen van de roem’ dat het werk van Geyl niet meer werd herdrukt of gelezen. Schöffer somde verschillende redenen voor die onverschilligheid op:

Schöffer was nog hoopvol gestemd: ooit zouden het structuralisme en het neo- marxisme weer plaats maken voor politieke geschiedschrijving en pragmatisme. Daarin heeft hij zeker gelijk gekregen: er mag in de geschiedschrijving weer over politiek worden gesproken — al gaat het daarbij vooral over politieke cultuur en lijkt de traditionele politieke geschiedschrijving verzoend met de cultuurgeschiedenis die in de jaren zeventig en tachtig zo’n opgang maakte in Nederland.

Maar Geyl bleef dood en begraven. Er werd wel (en goed) over hem gepubliceerd door de Utrechtse historicus P. van Hees, die ook zijn bibliografie verzorgde, maar Geyl was sneller dan hij zelf zou hebben verwacht een man van het verleden geworden. In zijn voortreffelijke dissertatie De toga van Fruin. Denken over geschiedenis sinds 1860 (1990) concludeerde de Vlaamse historicus Jo Tollebeek dat Geyl de stormachtige jaren zestig niet had overleefd en als ‘een van de laatste grote 19e-eeuwse geschiedschrijvers’ moest worden gezien.

Wat moet een historicus van de 21e eeuw nog met een geschiedschrijver die geestelijk wortelt in de 19e eeuw? Kan zo’n historicus nog inspireren? Jazeker. Er zijn verscheidene redenen waarom Geyl nog zou moeten worden gelezen.

De belangrijkste is misschien wel zijn strijd tegen het finalisme: Geyl bestreed de klakkeloze aanname dat het verloop van de geschiedenis iets onvermijdelijks had en verweet sommige vakgenoten vanuit die aanname argumenten te zoeken (en te leveren) voor de uitkomst. Zijn leven lang bestreed hij ‘klein- Nederlandse’ historici, die de scheiding tussen Nederland en Vlaanderen na de Nederlandse Opstand in de 16e eeuw als een gegeven beschouwden. In zijn Geschiedenis van de Nederlandse stam en in tal van andere publicaties legde Geyl de nadruk op de grilligheid en willekeur van het historisch proces dat ook heel anders had kunnen verlopen. Hoewel zelf ook niet vrij van finalisme (hij was zo gepreoccupeerd door de taalverwantschap tussen Nederland en Vlaanderen dat hij andere factoren soms verwaarloosde) heeft Geyl van een deterministische kijk op de geschiedenis vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn hoofdthema gemaakt. Naast Arnold Toynbee was daarbij zijn Amsterdamse collega Jan Romein kop van Jut. Diens marxisme en diens aanname dat er een Algemeen Menselijk Patroon bestond werden door Geyl hartstochtelijk bestreden. En al deed hij Romein niet altijd recht, zijn essays stemmen tot nadenken en zijn nog altijd leesbaar.

Met die leesbaarheid is een tweede reden genoemd waarom Geyl niet mag worden vergeten. De nadruk op leesbaarheid lijkt triviaal maar is dat niet. In een tijd waarin grootschalige, betrekkelijk anonieme historische projecten aan universiteiten de boventoon voeren en kleurrijke eenlingen op de vingers van één hand zijn te tellen — in zo’n tijd past een herwaardering voor Geyl. Hij conformeerde zich niet aan een heersende mening, maar had altijd een eigen mening. Een mening, die hij bovendien altijd leesbaar te boek stelde. Dat kunnen historici, die anno 2003 in anonieme groepsprojecten werken, hem niet nazeggen: zij hebben geen mening en blinken bovendien uit in het ‘raadsel der onleesbaarheid’, het verwijt dat Karel van het Reve ooit de literatuurwetenschappers voor de voeten wierp.

Last but not least: Geyl was geen specialist, maar had oog voor de veelheid van de verschijnselen. Hij schreef even gemakkelijk over Oranje en Stuart als over Gustave Flaubert en Stendhal. Zonder enig ontzag voor gevestigde reputaties liet hij blijken wat hij van hun optreden of werk vond. Geyl was een intellectueel, zoals een intellectueel moet zijn: gretig, gedreven en altijd levend in de bijna kinderlijke maar ook zo broodnodige veronderstelling dat zijn mening ertoe deed. Bijna veertig jaar na zijn dood geef ik hem gelijk: zijn mening deed ertoe.

© Wim Berkelaar - 10 december 2003

Naar de archiefindex Naar boven

Extra artikel naar aanleiding van het debat

Tijdens het debat in het Historisch Café van 10 december, vroeg gespreksleidster Annie van der Pas om een reactie van Kristoffel Lieten op een artikel dat eerder die week op de opiniepagina van het NCR Handelsblad had gestaan. Lieten bleek het totaal oneens te zijn met het artikel, waarin twee economen stelden dat door globalisering het probleem van kinderarbeid zou oplossen. In het onderstaande stuk vind je een uitgebreide argumentatie tegen de bovenstaande stelling.

Kinderarbeid en Globalisering

Kinderarbeid wordt als een vreselijke en ontoelaatbare toestand gezien. In een bijdrage (NRC 2 december) zoeken twee economen (Steven Brakman en Arjen van Witteloostuyn) eerst naar een verklaring voor het verschijnsel en vervolgens brengen ze het goede nieuws: globalisering helpt bij het terugdringen van de kinderarbeid. De anti-globalisten krijgen een slag onder de gordel omdat ze zouden meehelpen kinderen in ontwikkelingslanden in armoede en in kinderarbeid te houden. Waar de auteurs gelijk hebben als ze stellen dat mondialisering niet de oorzaak van het toenemen van kinderarbeid is, stellen ze ten onrechte dat het mogelijk tot afname leidt.

Het goede nieuws is dat kinderarbeid waarschijnlijk afneemt. De laatste ILO-cijfers hebben het aantal terug gebracht van 250 miljoen kindarbeiders naar 211 miljoen. In India waren er in 1983 nog 21,6 miljoen kindarbeiders; in het jaar 2000 waren er, ondanks de bevolkingsgroei, nog maar 10,4 miljoen. Waar in 1983 24,7 % van de 10-14 jarigen (en 2.5 % van de 5 - 9 jarigen) arbeid verrichten, waren er dat in 2000 respectievelijk slechts 9.3 % en 0.7 %.

Met statistieken moet men uiterst voorzichtig zijn. Zo is bijvoorbeeld veel van hetgeen onder kinderarbeid wordt gerekend eenvoudig werk dat tussendoor gedaan wordt en geen invloed hoeft te hebben op het volgen van onderwijs of op de normale ontwikkeling van geest en lichaam.

Maar laten we aannemen dat deze statistieken in zekere mate de realiteiten weerspiegelen. Op basis van die statistieken stellen we vast dat kinderarbeid afneemt en dat onderwijs toeneemt. Heeft dit met globalisering te maken? Enerzijds wel en anderzijds niet.

Het heeft er wel mee te maken omdat een van de fenomenen van globalisering de mondiale verspreiding van normen en waarden, van wetgeving en van informatietoevoer is. Het besef over de ontoelaatbaarheid van kinderarbeid is in ontwikkelingslanden op korte termijn gemeengoed geworden. Regeringen, vakbonden, maatschappelijke organisaties en de media hebben er hard aan gewerkt om meer onderwijs en minder kinderarbeid te bewerkstelligen. Het is niet voldoende, maar de universele gedachte heeft ondermeer dankzij globalisering ingang gevonden en aan de implementatie wordt gewerkt, ondermeer met actief overheidsbeleid.

Ook dank zij de globalisering, en de snelle verspreiding van informatie over misstappen, zullen multinationaal opererende bedrijven alles in het werk stellen om kinderarbeid buiten de deur te houden. Elke misstap in deze kan het image van het bedrijf bij de consument ernstige schade toebrengen. Een tijdje geleden is er de aantijging geweest dat Unilever in India kinderarbeid zou gebruiken in de katoenzadenproductie. Het bedrijf heeft onder die (niet geheel ten onrechte) aantijging geleden en zal voortaan nog beter zijn best doen om te vermijden dat zo iets kan gebeuren. Dat is de positieve effect van globalisering.

De vermindering van kinderarbeid heeft met de economische aspecten van globalisering weinig te maken. Gelukkig maar, want i.t.t. tot wat de auteurs suggereren gaat het alsmaar slechter met de meeste ontwikkelingslanden. De ongelijkheid zowel tussen landen als binnen landen (berekend met de gini-coëfficient) is sterk toegenomen. Ook de Wereld Bank geeft toe dat er vandaag meer armen zijn dat een kwart eeuw geleden. Ik wil volstaan met slechts twee cijfers. In 1980 leefden 118 miljoen mensen in 9 landen waar het inkomen er in absolute termen op achteruit ging; in 1998 waren dat 1,3 miljard mensen in 60 landen. Waar ontwikkelingslanden in de jaren zeventig jaarlijks met 5.3 % groeiden, was de groei in de jaren negentig slechts 2.9 %. Dat er dus meer werkgelegenheid en hogere inkomens voor het werkende volk zou zijn, een uitgangspunt van de auteurs, wordt niet door de feiten gestaafd.

Er wordt nu wel beweerd dat er een differentiatie moet worden aangebracht: landen met een goed beleid gaan er op vooruit, landen met een slecht beleid raken achterop. Goed beleid wordt begrepen als economisch beleid dat de overheid terugdringt en de vrije markt zijn werk laat doen. De vaagheid van de definitie (heeft Pakistan slecht beleid en India goed beleid?) leidt er toe dat landen enigszins naar willekeur in het computerprogramma kunnen worden geduwd en uitkomsten gemasseerd kunnen worden.

Dit hebben Rosati en Cigno samen met Lorenzo Guarcello gedaan. Zij leiden voor de Wereld Bank een groot Wereld Bank/UNICEF/ILO onderzoek naar kinderarbeid en het argument dat Brakman en van Witteloostuijn voeren komt overeen met de conclusie in een paper (World Development, 2002, Nummer 9) van de drie genoemde economen: toenemende economische integratie (een "open economie") leidt tot meer werkgelegenheid en hogere lonen in exportindustrieën en waarschijnlijk tot minder kinderarbeid. Zij komen tot die conclusie op basis van een positieve correlatie tussen buitenlandse handel en onderwijsparticipatie. Omdat arme landen (met lage onderwijsparticipatie) minder internationale handel hebben dan meer ontwikkelde landen (vergelijk Uganda met Thailand) wordt daarmee eigenlijk alleen maar gezegd dat de mate van onderwijs samenhangt met de ontwikkelingsgraad van een land.

Over de effecten van kinderarbeid zeggen deze statistieken heel weinig: het niet naar school gaan is nog geen kinderarbeid. Het onderzoek naar effect van globalisering op kinderarbeid moet nog gebeuren.

Kristoffel Lieten is namens het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis buitengewoon hoogleraar in de kinderarbeid aan de Universiteit van Amsterdam

Naar de archiefindex Naar boven