Jos Palm is historisch journalist. De column vindt u hieronder.
Aan een oorlog doen twee partijen mee en dus zijn er op zijn minst twee manieren om er tegen aan te kijken. Ooit bevochten de Nederlanders hun onafhankelijkheid in een lange oorlog tegen de Spanjaarden, maar tot op de dag van heden werd het verhaal vooral vanuit één perspectief verteld.Yolanda Rodríguez Pérez onderzocht hoe de Spanjaarden destijds tegen het conflict aankeken. Dan blijkt Willem van Oranje ineens een wellustige tiran geweest te zijn en Alva een lieve zorgzame vader. Maar hoe belangrijk vonden de Spanjaarden de gevechtshandelingen in die modderige uithoek van het Europese continent nu eigenlijk?
Yolanda Rodríguez Pérez promoveerde eerder dit jaar op De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen. De Nederlanden in Spaanse historische en literaire teksten (circa 1548-1673) (Nijmegen, Vantilt, 2003), waarvan onlangs al een tweede druk verscheen. Ze is werkzaam aan de Universiteit Utrecht.
Interview: Henk Looijesteijn
Op 30 mei 1969 brak in Willemstad op Curaçao een grote opstand uit, die door ingevlogen Nederlandse mariniers werd neergeslagen. Wilson (Papa) Godett was een van de leiders. Met anderen richtte hij daarna de Frente Obrero y Liberacion 30 di Mai op. Die partij won dit jaar onder leiding van zoon Anthony Godett de verkiezingen. Dochter Mirna werd premier. Er is veel te doen over de verhouding tussen de Antillen en Nederland. Moeten de Antillen onafhankelijk worden of juist de dertiende provincie van Nederland vormen? Of is er een middenweg? En hoe zwaar weegt de last van het verleden? Heeft Nederland de Antillen ooit serieus genomen? Over deze vragen gaan drie kenners met elkaar in gesprek.
Carel de Haseth (Curaçao 1950) was tot voor kort gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen in Den Haag. Hij is dichter - Zolang er kusten zijn (Haarlem 2001) - en schrijver: Slaaf en meester verscheen vorig jaar bij Conserve in Schoorl. Ook publiceerde hij over diverse aspecten van de taal, de kunst en de geschiedenis van de Nederlandse Antillen.
John Leerdam (Curaçao 1961) is Tweede Kamerlid voor de PvdA. Hij was directeur en artistiek leider van het Cosmic Theater te Amsterdam. In 1995 maakte hij de documentaire 30 mei 1969 (Gritu di un pueblo).
Gert Oostindie (1955) is directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. In 2001 baarde hij opzien met het volumineuze, samen met Inge Klinkers geschreven driedelige werk Knellende koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben (Amsterdam, Amsterdam University Press, 2001). In 1996 redigeerde hij twee boeken naar aanleiding van de revolte van 1969.
Gespreksleiding: Barbara van den Broek
Tijd voor bier, wijn en goede gesprekken.
Het eerste Historisch Café werd ingeleid door Jan Dirk Snel, redactielid van het Historisch Café, met de woorden van Geyl: "geschiedenis is een discussie zonder einde". Vervolgens opende Jos Palm met "Herrie in de polder". Een column waarin hij treffend de Nederlandse schijnheiligheid ten opzichte van de eigen "geweldloosheid" aan de kaak stelde. De column is hieronder te lezen.
Het tweede programmaonderdeel was een interview. Yolanda Rodríguez Pérez werd door redactielid Henk Looijesteijn ondervraagd over de beeldvorming over Nederlanders in Spanje tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Rodríguez Pérez heeft voor haar boek diverse soorten bronnen gebruikt: onder andere relaciones, een soort persberichten die werden voorgelezen, en toneelstukken.
In deze bronnen vond zij typeringen als de Spaanse soldaat die iedere deerne uit de Republiek wist te verleiden, dat Spanjaarden bijvoorbeeld een stad verloren door verraad (natuurlijk niet door een Spanjaard) en dat men het toch eigenlijk maar onbehoorlijk vond dat men in opstand was gekomen tegen de koning. Als de rechtmatige eigenaar van het land moest men hem eren in plaats van bestrijden. Het was kortom een interview dat veel gelach opwekte.
Na de pauze volgde het laatste onderdeel van de avond: een gesprek over de geschiedenis én de toekomst van de Antillen. Carel de Haseth, oud-gevolmachtigd minister van de Antillen, schrijver en dichter; John Leerdam, oud-directeur van Theater Cosmic, Tweede Kamerlid voor de PvdA; en Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en auteur van diverse boeken over de Caraïben, waren de gasten. Redactielid Barbara van den Broek leidde het gesprek.
Men was het erover eens dat in Nederland weinig tot geen belangstelling bestaat voor de Antillen. Dit geldt zowel voor de politiek als voor de Nederlandse bevolking. Ook in het verleden is dit zo geweest. Als de Antillen al in de belangstelling staan, dan is het vanwege de relatie met Nederland, of liever het al dan niet voortbestaan daarvan. Het terugdringen van migratie en drugshandel zijn heden ten dage de belangrijkste zaken in die relatie. Werden vroeger de Antillianen gezien als goed geïntegreerd, nu staan de Antilliaanse jongeren, en daarmee blijkbaar alle Antilliaanse Nederlanders, bekend als lastig of crimineel.
Over hoe het verder moet met de Antillen binnen of buiten het Koninkrijk waren de meningen verdeeld. Een provincie, gehele zelfstandigheid of toch iets daartussen in? Zoals het nu gaat, is in ieder geval niet de juiste weg. Dát werd ook vanuit het publiek duidelijk gemaakt.
Het was een druk programma, zeker, maar ook een geslaagd programma. Ondanks het slechte weer was het café goed gevuld met publiek. Een publiek dat bovendien deelnam aan het programma en dat na afloop ervan de stelling van Geyl tot waarheid maakte: tot in de vroege uurtjes werd verder gediscussieerd onder het genot van een drankje.
1584: Balthasar Gerhards vermoordt Willem van Oranje, 1672: het gepeupel slacht Johan en Cornelis de Witt af en ontdoet als volleerde Serviërs de gebroeders van vingers, geslachtsdelen en ingewanden, 6 mei 2002: Folkert van der G. schiet Pim Fortuyn dood. Drie politieke moorden, drie nationale ´bedrijfsongevallen´. Twee ervan gebeuren aan het begin van onze geschiedenis. Nederland staat dan nog met één been in de spoelbak van het vechtlustige, feodale Europa, met het andere been is het aan het verbraven en verburgerlijken. De derde moord vindt plaats aan het einde van onze nationale geschiedenis, als de natie ´af´ en vredig is, en met beide benen op eigen verdraagbare bodem lijkt te staan.
Zo althans is de nationale geschiedenis na de zesde mei 2002 vaak gepresenteerd, en zo willen we Nederland kennelijk graag zien, als een natie waar geweld al eeuwenlang is uitgebannen en waar politieke moorden niet passen. En zo schijnt de onvermijdelijke ontwikkeling van de vaderlandse geschiedenis ook te zijn. Getuige de vele populaire nationale-historieboekjes waarin een rechte lijn lijkt te lopen van hunebed naar poldermodel en getuige zelffeliciterende exposities als Holland-rama in het Arnhems Openluchtmuseum waarin de geschiedenis wordt opgediend als een goed nieuwsshow met een hoog allochtonen-in-Oranje-gehalte. Als er eens iets mis ging, dan was het om van te leren. De bijl op het eerbiedwaardige hoofd van Bonifatius, Floris V in een ton met spijkers de heuvel af, hippe bloemenjongens en -meisjes door mariniers de dam afgeslagen met fietskettingen. Het bleken historische ongelukjes met een hoger doel, net als ´de uitgieting der boosheid en uitbarsting der dierlijkheid´ over de gebroeders De Witt, die uiteindelijk ´het gemeen tot bezinning en inkeer had doen komen´. En die de gebroeders het ´heerlijk loon´ schonk ´een offer te zijn voor het volk, voor het land´, aldus de negentiende-eeuwse historicus W.G. Brill.
Het verhaal over onze geschiedenis met geweld als vergissing en harmonie als geloofsleer. Nederland als land van ´de omgangsoecumene´, waarin de burgers elkaar een soort vrijwillige omgangsregeling oplegden, zoals historicus Willem Frijhoff het een paar jaar geleden presenteerde. Kan dat nog? Is zo´n complimenteus zelfbeeld nog geloofwaardig na de moord op Fortuyn en vooral na de agressieve explosie van onvrede over de open wond in de grote steden, het kleine en middelgrote criminele geweld dat inmiddels op Europees niveau is?
Een kleine duik in het vaderlands verleden leert dat vrede nooit vanzelfsprekend is geweest, noch binnenslands, noch buitenhuis. Nederlanders waren dan wel niet de Attila´s van Europa, maar mietjes waren het evenmin. Alleen: geweld mocht in de polder nooit een naam hebben. Koloniale oorlogen heetten politionele acties, zilvervloten werden niet geroofd, maar gewonnen, oorlogsmisdaden kregen het goedpraatetiket ´excessen´ opgeplakt en voetbalvandalen waren ontspoorde jongeren die het liefst een potje wilden pingpongen maar die bij gebrek aan een clubhuis aan het molesteren sloegen. Natuurlijk waren er enkelingen die gewoon dol op spierballen bleven, zoals de Oranjes, maar hun martiale hoogstandjes werden nooit de openbare norm. Koning Willem III bijvoorbeeld wilde om een kleinigheid de oorlog aan Zwitserland verklaren, maar vond onwillige ministers op zijn weg. Zijn dochter Wilhelmina was al heel jong even krijgslustig. In 1892 op bezoek bij ´neef´ Wilhelm snelde zij naar de kinderkamer, niet om als oudere twaalfjarige ´nicht´ de zoontjes van de Duitse keizer goedenacht te kussen, maar om ze de parade af te nemen. Zij bleef haar leven lang exercitiegiek, een trekje dat haar vergeven werd door minister op minister die tegen haar zin vrolijk snoeiden op de uitgaven voor het kleine maar dappere Hollandse leger.
Maar al is er, de Oranjes ten spijt, in de loop der eeuwen een dekentje van pais en vree over de natie gelegd, het broeide onder de dekens. Vaak stonk het er ronduit en niet zelden etterde er stinkende gezwellen. Wie de beddensprei van het vaderlands verleden optilt, ziet ineens een volk dat veel weg heeft van al die gewelddadige buitenlandse buren. Hoeken tegen Kabeljauwen, Schieringen tegen Vetkopers, Lichtenbergers tegen Lokhorsten. Wederzijdse roof, moord en doodslag tekenden de middeleeuwse polder, die rond 1350 net als de rest van Europa voornamelijk bestond uit no go area´s. Onze Opstand (1568-1648) was een vrijheidsstrijd tegen de Spanjool, maar meer nog was het een ordinaire burgeroorlog, een godsdienstoorlog van katholiek tegen protestant, zoals er op dat moment talloze waren in heel het Westen. Onze eigen Bataafsche Revolutie (1776-1789) was een voorloper van de grote Franse Revolutie, met weliswaar minder doden, maar toch met vrijkorpsen en burgers die elkaar met musket en kanon beschoten. Dan was er nog de lange negentiende eeuw vol honger- en aardappeloproeren. Een eeuw die eindelijk pas afliep met het Jordaanoproer van 1934 en met het bombardement op de muiters van De Zeven Provinciën van het jaar daarvoor. Vanzelfsprekend in opdracht van houwdegen Colijn die in de Atjeh-oorlog had geleerd dat je opstandelingen gewoon om moest brengen.
En dan is er nog de oorlog, met het al langer gepraktiseerde NSB-WA-geweld op straat, met het verzet dat heus meer was dan Simon Vestdijk er in Pastorale van maakt, en met de gruwelijke nasleep: de beulerijen in de NSB-kampen en de grote en kleine Westerlings in ´Ons Indië´.
Kortom: het wordt tijd dat we een beetje met de ogen van ´de Willemien´ naar het eigen verleden gaan kijken. Niet om zoals zij te smachten bij sabel en generaalsrok, maar om te erkennen dat in Nederland vaak ´net mensen´ woonden, vochten, rotzooiden en moordden, net als in de rest van de wereld.
Jos Palm - 8 oktober 2003