Gerard Boter (1954) is hoogleraar Griekse Taal- en Letterkunde aan de VU te Amsterdam. Hij behaalde zijn doctoraal Klassieke Talen aan dezelfde universiteit in 1980 (cum laude) en promoveerde er in 1986 &ndash eveneens cum laude – op The Textual Tradition of Plato's Republic (Leiden, Brill, 1989). Boter is gespecialiseerd in tekstoverlevering, teksteditie en interpretatie van Griekse filosofische auteurs, met name Plato, Epictetus en Philostratus. Eerder publiceerde hij onder andere een editie van het Encheiridion van Epictetus (2007) en schreef hij met P. Gerbrandy en G. Jonkers Eudaimonia. Plato's leerschool van het geluk (1997).
Bij Romeinse vrouwen denken we doorgaans aan vrouwen uit de keizerlijke familie, zoals Livia, Messalina of de Agrippina's, omdat zij tamelijk bekend zijn uit literaire bronnen – vaak van schandalen, gifmoorden of paleisintriges. Die literaire bronnen richtten zich echter vrijwel uitsluitend op Rome: over vrouwen daarbuiten vermeldden ze veel minder. Zelfs niet over de elitaire groep van 'lokale keizerinnen', Romeinse vrouwen uit de elites van andere steden dan Rome. Deze vrouwen vormen het – nog grotendeels onontgonnen – onderzoeksterrein van Emily Hemelrijk, hoogleraar Oude Geschiedenis aan de UvA.
In haar Vidi-project Hidden lives – public personae probeert Hemelrijk de geschiedenis te schrijven van deze vrijwel onzichtbare groep van vooraanstaande vrouwen. Over hen is vaak niets anders overgeleverd dan inscripties en standbeelden. Op grond daarvan probeert Hemelrijk toch in kaart te brengen welke rol ze speelden in de stedelijke samenlevingen van het westelijke deel van het Romeinse Rijk in de eerste eeuwen na Christus.
Hoe schrijf je eigenlijk een geschiedenis op basis van louter inscripties en standbeelden? Welke maatschappelijke rollen vervulden deze vrouwen? Met welke vooroordelen en belemmeringen hadden ze te kampen? In dit gesprek hopen we op deze en andere vragen antwoord te krijgen.
Emily Hemelrijk (1953) is sinds september 2007 hoogleraar Oude Geschiedenis aan de UvA. Ze studeerde daar Klassieke Talen, waarbij ze afstudeerde in Oude Geschiedenis (1981) en in Klassieke Archeologie (1987), en promoveerde aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift Matrona docta. Educated women in the Roman élite from Cornelia to Julia Domna. In 2006 kreeg ze een NWO Vidi-beurs voor haar onderzoeksproject Hidden lives – public personae. Women in the urban texture of the Roman Empire.
De Hebreeuwse Bijbel (voor christenen het Oude Testament) is een verzameling boeken die een heilige canon vormen in de joodse en christelijke godsdienst. Volgens de joodse traditie worden deze boeken onderverdeeld in de Wet (de Torah, de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium), de Profeten (Neviïm: Jozua, Richteren, Samuel en Koningen; Jesaja, Jeremia, Ezechiël en 12 kleine profeten) en de Geschriften (waaronder Psalmen, Spreuken en Prediker).
Sinds de dagen van Julius Wellhausen (1844-1918) is de these gangbaar geworden dat de Bijbel (en met name de Pentateuch) het resultaat is van redactionele bewerking van vier bronnen: J = Jahwist (gebruikt Godsnaam Jahweh), ca. 950 in Juda ontstaan; E = Elohist (gebruikt Godsnaam Elohim), ca. 850 in Samaria ontstaan; D = de Deuteronomist, ca. 621 ten tijde van koning Josia in Jeruzalem ontstaan; en P = de Priesterlijke bron uit priesterlijke kring, ca. 450 voor Christus. Recenter onderzoek ziet de Bijbel steeds meer als een geheel en heeft de neiging het werk later te dateren.
Jan-Wim Wesselius verdedigde dat de boeken Genesis – Koningen ("Primary History") een samenhangend geschiedwerk vormen, dat gemodelleerd is naar het werk van Herodotus (ca. 485 – ca.425). Niels Peter Lemche verkondigde in 1993 dat de Bijbel een Hellenistisch boek is. En recent verscheen het boek van Russell Gmirkin, die beweerde dat de schrijvers van het Oude Testament hun wijsheid over bijvoorbeeld de Zondvloed niet haalden uit Babylonische bronnen, maar uit het werk van de Babylonische geleerde Berossus, die in 278 in het Grieks zijn Babyloniaca schreef. Het werk van de Egyptische schrijver Manetho, die een vergelijkbaar werk schreef over Egypte, zou de basis zijn geweest van het Exodus-verhaal over de uittocht uit Egypte. Dat betekent dat zowel de Hebreeuwse Bijbel als de Griekse vertaling ervan (de Septuaginta) ongeveer in dezelfde tijd in Alexandrië tot stand zouden zijn gekomen.
Vanavond debatteren we over deze kwestie met geleerden die zelf bijdragen aan dit debat hebben geleverd: naast de al genoemde Jan-Wim Wesselius is bij ons te gast Karel van der Toorn, voorzitter van het college van bestuur van de UvA, maar ook specialist op dit terrein en schrijver van een boek, waarin hij om te beginnen het begrip "boek" kritisch beschouwt en uitlegt dat de oorsprong van de meeste Bijbelboeken moet worden gezocht in de schrijversklasse die geliëerd was aan de koningshuizen van Israel en Juda. De derde en laatste debater is Matthijs de Jong, die een proefschrift schreef waarin hij de Bijbelse profeten vergelijkt met profeten uit onder andere Assyrië.
Matthijs de Jong (1977) promoveerde in 2006 te Leiden op het proefschrift Isaiah among the Ancient Near Eastern Prophets. Daarin legt hij uit welke overeenkomsten en verschillen er zijn tussen de profetieën uit het eerste gedeelte van het boek Jesaja en profetieën uit omringende landen uit dezelfde periode. Hij heeft daarbij bijzondere aandacht voor de manier waarop profeten in het Midden-Oosten functioneerden. Hij werkt nu bij het Nederlands Bijbelgenootschap te Haarlem.
Karel van der Toorn (1956) is vanaf 1998 verbonden aan de UvA als hoogleraar Godsdiensten van de Oudheid. Tussen 1998 en 2003 was hij tevens decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA. In september 2006 volgde Van der Toorn Sijbolt Noorda op als voorzitter van het College van Bestuur van de UvA en de HvA. Van der Toorn begon zijn wetenschappelijke loopbaan als godsdienstwetenschapper aan de VU, waar hij in 1985 promoveerde bij Marten Stol op Sin and Sanction in Israel and Mesopotamia. In 1987 werd hij benoemd tot hoogleraar Antieke religies aan de universiteiten van Leiden en Utrecht, vanaf 1993 in een volledige aanstelling als hoogleraar Antieke religies aan de Universiteit Leiden.
Jan-Wim Wesselius (1954) is semitist en promoveerde in 1989 aan de UvA op het proefschrift Studies in Biblical Narrative Texts, was universitair docent Hebreeuws aan de UvA en is nu UHD aan de Protestantse Theologische Universiteit te Kampen voor Bijbels Hebreeuws, Aramees en Ugaritisch. Hij baarde opzien met zijn theorie dat de Griekse geschiedschrijver Herodotus een blauwdruk vormde voor de geschiedschrijving in het Oude Testament: Herodotus, vader van de Bijbelse Geschiedenis? (Kok, Kampen, 1995).
Het Historisch Café van woensdag 13 september wordt mede mogelijk gemaakt door Athenaeum Boekhandel (www.athenaeum.nl).
Athenaeum Boekhandel biedt de mogelijkheid de te bespreken titels aan te schaffen tijdens dit Historisch Café.