Archief - HC 10 september 2008

Beschrijving van het programma

20.00 – De drie beste boeken over koloniale geschiedenis en dekolonisatie – Column door Susan Legêne

In onze serie “de drie beste boeken over...” ditmaal het oordeel oordeel van Susan Legêne.

Susan Legêne (1955) promoveerde in 1998 aan de Eramusuniversiteit te Rotterdam. Sinds februari 2008 is Legêne hoogleraar politieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Tot die tijd was zij Hoofd Museale Zaken van het KIT Tropenmuseum. Daarnaast is zij verbonden aan de Universiteit van Amsterdam als bijzonder hoogleraar Nederlandse cultuurgeschiedenis, in het bijzonder de studie der voorwerpen, vanwege het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. Haar specialismen zijn: kolonialisme en dekolonisatie in vergelijkend perspectief, natievorming, migratiegeschiedenis, diaspora en politieke praktijken rond cultureel erfgoed en de betekenis van materiële cultuur, beeldmateriaal en immaterieel erfgoed bij geschiedschrijving.

20.15 – Karel V – Interview met Wim Blockmans

karikatuur Karel V Dynastieke huwelijkspolitiek en de Spaanse kolonisatie van de Nieuwe Wereld maakten van Karel V (1500-1558) bij zijn aantreden de machtigste man van Europa. Toch trad Karel in 1555 gedesillusioneerd af. Wat ging er mis tijdens zijn roerige keizerschap, en (interessanter): waarom kon Karel zijn ambities niet realiseren? Deze en andere vragen leggen we voor aan Karel V-deskundige Wim Blockmans.

W.P. (Wim) Blockmans (Antwerpen, 1945) is professor Middeleeuwse Geschiedenis te Leiden en rector van het NIAS te Wassenaar. In 2000 was hij nauw betrokken bij de organisatie van het Karel V-jaar in Gent. In datzelfde jaar verscheen zijn Keizer Karel V 1500-1558. De utopie van het keizerschap, dat ook in het Spaans en Engels werd vertaald. Binnenkort zal een herziene herdruk van dit boek verschijnen. Daarnaast is Blockmans bezig met Metropolen aan de Noordzee, over de ontwikkeling van de Vlaamse steden in de Late Middeleeuwen.

21.00 uur – Pauze

21.15 uur – Van Agt en de pers – Debat met Johan van Merriënboer en Kees Sorgdrager

cover van Van Agt. Biografie De katholieke Dries van Agt was één van de spraakmakendste naoorlogse politici. Als hoogleraar strafrecht stond hij bekend als vernieuwingsgezind. Als minister van Justitie (KVP) bracht hij ook enkele 'progressieve' wetten tot stand, zoals een wet die hennep legaliseerde. Vervolgens was hij vice-premier in het kabinet-Den Uyl. Hij ontwikkelde zich in deze periode tot de politieke tegenspeler van PvdA-leider Joop den Uyl. In 1977 werd hij de eerste leider van het CDA en daarna was hij vijf jaar lang premier van een centrumrechts kabinet. Na de verkiezingen van 1982 stapte hij op als politiek leider van het CDA. Daarna was hij Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant en EG-ambassadeur.

Van Agt werd bewonderd en verguisd. De parlementaire pers speelde hierbij een belangrijke rol. Deze was in de jaren zestig en zeventig overwegend links. Van Agt was bij de meeste journalisten dus niet erg geliefd, zeker niet toen hij de komst van een tweede kabinet-Den Uyl had verhinderd. De pers benaderde Van Agt niet bepaald positief. Juist als hij werd aangevallen, steeg echter zijn populariteit. Juist de pers maakte hem zo populair, ook door foto's waarop hij het politieke leven relativeerde: Van Agt at een ijsje op het Binnenhof, vierde carnaval of zat op de racefiets. Over deze ingewikkelde relatie tussen de pers en Van Agt gaan biograaf Johan van Merriënboer en oud-parlementair journalist Kees Sorgdrager met elkaar in gesprek.

Johan van Merriënboer (1962) studeerde geschiedenis en Nederlands recht te Utrecht. Zijn specialisaties zijn Nederlandse politiek in de negentiende en twintigste eeuw en Europees recht. Sinds 1990 is hij wetenschappelijk medewerker van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen. In 2006 promoveerde hij op de biografie over Sicco Mansholt. Onlangs verscheen van (o.a.) zijn hand bij uitgeverij Boom een lijvige Van Agt-biografie, voorzien van schitterend beeldmateriaal: Van Agt. Tour de Force. Biografie (Boom, 2008).

Kees Sorgdrager (1936) begon in 1961 als leerling-journalist bij het Haarlems Dagblad. Vanaf 1969 volgde hij voor Den Haag Vandaag de Nederlandse politiek. Na twintig jaar televisie stapte hij over naar de radio (Met het Oog op Morgen). Na zijn pensionering bundelde hij zijn herinneringen in De bolhoed van Piet de Jong (antiquarisch nog verkrijgbaar bij Boekhandel Bas Lubberhuizen te Amsterdam).

Leesvoer:

– Johan van Merriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griensven – Van Agt. Tour de Force. Biografie (Boom, 2008)

– A. Koster – De eenzame fietser, insiders over de politieke loopbaan van Dries van Agt (2007)

– Jan Tromp en Paul Witteman – Voor de duvel niet bang. Mr. Dries van Agt van weerzin tot wellust (1981)

– G. Puchinger – Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw (1984)

– D. ten Berge (samensteller) – Sapristi! Van Agt

22.00 – Borrel naar believen in café P96

Met dank aan

Het Historisch Café van woensdag 10 september wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Boom (www.uitgeverijboom.nl) en Athenaeum Boekhandel (www.athenaeum.nl).

Athenaeum Boekhandel biedt de mogelijkheid de te bespreken titels aan te schaffen tijdens dit Historisch Café.

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 10-09-2008 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur 2

Historisch Café 10-09-2008 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven

Over kolonialisme

Drie belangrijke boeken over kolonialisme… wie, zoals ik, ook geïnteresseerd is in de koloniale geschiedenis buiten de koloniën, heeft een ruime keus. Bedankt dus, voor deze uitnodiging.

1 culturele sporen van de koloniale ervaring

Laat ik eerst mijn visie op de historiografische context geven.

Binnen de Nederlandse geschiedschrijving is, naar mijn mening, de koloniale geschiedenis sinds de dekolonisatie te veel apart komen te staan. Het werd een specialisme, weliswaar intensief beoefend, maar ‘naast’ de meer Europacentrische Nederlandse geschiedenis. Dat is problematisch, omdat het kolonialisme van die Nederlandse geschiedenis een integraal onderdeel uitmaakt. Ga alleen maar na in hoeveel biografieën van Nederlandse politici koloniale verbindingen een rol spelen. Ook is deze splitsing er mede debet aan dat in internationale vergelijkende discussies maar zelden analyses opduiken van het Nederlands kolonialisme. Soms gebeurt dat wel, zoals in het werk van Ben Anderson over natievorming, of van Ann Stoler over macht, gender en etniciteit in koloniale verhoudingen. Maar dan spitst de argumentatie zich toe op de koloniale wordingsgeschiedenis van Indonesië, terwijl daarmee samenhangende ontwikkelingen in Nederland buiten beeld blijven. Dat die wisselwerking in historisch debat ontbreekt wordt ook geïllustreerd door het feit dat het in Nederland in historische enin politieke kring nauwelijks doordringt dat Indonesië dit jaar viert hoe 100 jaar geleden, in 1908, Boedi Oetomo werd opgericht. Het wordt beschouwd als de eerste organisatie die expliciet uitdrukking gaf aan de idee van een Indonesische natie. Wat de Nederlandse interesse betreft is er een groot verschil met de viering van 400 jaar VOC in 2002.

De aparte positie van koloniale geschiedenis heeft nog een ander nadeel. Discussies over het koloniale verleden binnen andere wetenschapdisciplines krijgen te weinig weerklank, opvolging of repliek vanuit de geschiedwetenschap. Denk aan vergelijkende literatuurwetenschappen, sociale wetenschappen of algemene cultuurwetenschappen, met hun onderzoek naar bijvoorbeeld intertextualiteit in Indische letteren, kampherinneringen, etnografische geschiedenissen, de eerste feministische golf en de koloniën, of burgerschap en migranten.

Kortom, ik wil pleiten voor meer oog voor de niet-Europese dimensie van de Nederlandse geschiedenis met alle koloniale verbindingen van dien, ter versterking van het debat over die geschiedenis, zowel in eigen land als internationaal. Tegen die achtergrond heb ik mijn boeken gekozen.

2 kan de subaltern spreken?

Het eerste boek dat ik hier wil introduceren is: Sartono Kartodirdjo, The peasants revolt of Banten in 1888. Its conditions, course and sequel. A case study of social movements in Indonesia. Het is een proefschrift uit 1966 over een opstand in Tjilegon, de hoofdstad van de afdeling Anjer op Java, verdedigd bij Wim Wertheim, kort na de coup van 1965. Sartono Kartodirdjo die vorig jaar op 86 jarige leeftijd overleed, is de belangrijkste Indonesische historicus van deze tijd. Ik pakte zijn boek weer op na een discussie met Bambang Purwanto, hoogleraar geschiedenis en historiografie aan de Gadjah Mada Universiteit van Yogyakarta, met wie ik samenwerk in een project over de samenhang tussen Nederlandse en Indonesische culturele en politieke natievorming. Ik vroeg Purwanto waarom Indonesische historici zich zo weinig laten horen in het debat over subaltern studies dat in de jaren tachtig door Indiase historici is aangezwengeld. Purwanto verwees naar Kartodirdjo en zijn peasants revolt. Volgens hem deden de subaltern historians als Ranajit Guha, Dipesh Chakrabarty of Gyan Prakash niet zoveel nieuws, met hun zoektocht naar de stem van de ‘stemloze’ boeren en andere marginale groepen in het koloniale bestel.

Purwanto heeft daarin gelijk. In The peasants revolt wordt expliciet geprobeerd om vanuit een multidisciplinaire geschiedschrijving voorbij het Neerlandocentrische perspectief van de geschreven koloniale bronnen te komen. Het onderzoekt basisstructuren en onderstromen van verzet in de Bantense plattelandssamenleving die door de opgelegde koloniale bestuursstructuur onder grote druk kwam te staan. Er zijn vele kritische vragen gesteld bij de benaderingswijze van de Indiase subaltern studies group en vooral ook bij hun aanspraken op een nieuw soort geschiedschrijving. Zo constateerde de toonaangevende feministische literatuurwetenschapper Gayatri Spivak dat het per definitie niet mogelijk is dat de subaltern voor zichzelf spreekt, voor zichzelf de historische lijnen trekt van het verhaal waarin de historicus hem of haar een expliciete plaats geeft. Praten of schrijven – of te wel, overgeleverde verhalen, culturele en religieuze praktijken, ooggetuigenverslagen, geruchtencircuits en geschreven bronnen – bevatten allerlei soorten van historische informatie. Het blijft de historicus die interpreteert en die spreekt namens deze stemloze groep. In het verlengde van die kritiek begon de historicus Badri Narayan Tiwari in Allahabad enkele jaren geleden met het systematisch verzamelen van populaire geschriften van Dalits in Uttar Pradesh en Bihar. Het gaat om boekjes en redevoeringen waarin zij hun huidige politieke visie verbinden aan een eigen beeld van de geschiedenis. Hoeveel gezag heeft dat geschiedbeeld van Dalits ten opzichte van de academische geschiedschrijving? Het zijn vragen die ook in de Indonesische context van belang zijn, en waarvoor intensivering nodig is van het debat tussen historici en cultuurwetenschappers. Het werk van Sartono Kartodirdjo biedt voor de Nederlands-Indonesische context een inspirerend vertrekpunt.

3 historische kennis

Het tweede boek dat ik hier wil voorstellen benadert die vraag van stemmen over het verleden op een andere manier. Het betreft het epische gedicht Omeros, van de Caribische schrijver en dichter Derek Walcott. Walcott, in 1930 geboren op Saint Lucia, won in 1992 de Nobelprijs voor de Literatuur. Omeros verscheen in 1990. Ik heb het deze zomer pas gelezen, nadat Walcott in juni eruit voordroeg tijdens de eerste Cola Debrot lezing had in de aula van de UvA aan het Spui. Het verhaal speelt zich af op Saint Lucia, een van de Bovenwindse eilanden, onderdeel van het Britse Gemenebest. Frankrijk en Engeland hebben lange tijd om het eiland gevochten; in 1814 werd het definitief een Engelse kolonie; het Frans zit echter nog diepgeworteld in de voertaal van het eiland. Sinds 1979 is Saint Lucia een zelfstandige staat.

Omeros is een prachtig gedicht. Maar behalve om het iedereen aan te raden, haal ik het hier vooral aan omdat Walcott laat zien hoe uiteenlopende vormen van historische kennis en besef, in wisselwerking tot elkaar, bijdragen aan de structuur van een samenleving. Via de ervaringen van de hoofdpersonen – Helen, Achille, Hector, Philoctete, Seven Seas, Dennis and Maud Plunkett, en anderen – worden verschillende perspectieven op de rol en betekenis van geschiedenis zichtbaar. Centraal in het verhaal staat Helen, een prachtige zeer eigenzinnige vrouw, en de grote liefde van Achille. Via deze Afro–Caribische visser bespreekt Walcott onder meer de ervaringen van de transatlantische slavenhandel en het stelsel van slavernij. Het is een historische achtergrond die Achille ten diepste heeft geïnternaliseerd. Hij draagt het met zich mee in de vorm van de kennis die afkomstig is van zijn voorouders. Zijn handen hebben weet van technieken, zijn lichaam heeft contact met vroegere ervaringen, die hij in de Caribische samenleving van Saint Lucia benut en doorgeeft, ook al is de herkomst ervan ook hem zelf vaak duister. Hij denkt er over na, en respecteert het als een immaterieel erfgoed.

Temidden van vele perspectieven stelt Walcott ook de meer traditionele geschiedschrijving aan de orde in het gedicht. Dat gebeurt via majoor Plunkett, een inmiddels bejaarde veteraan die in de Tweede Wereldoorlog ernstig gewond raakte in de strijd tegen de troepen van Rommel in Noord- Afrika. Hij heeft nog steeds last van de oorlog en leeft met zijn vrouw een teruggetrokken leven op Saint Lucia. Ook hij raakt in de ban van Helen, en besluit dan dat het eiland, ter wille van haar, een eigen plek in de geschiedenis nodig heeft.

So Plunkett decided that what the place needed
was its true place in history, that he’d spend hours
for Helen’s sake on research …

Hij gaat archiefonderzoek doen naar de laatste beslissende zeeslag tussen de Franse en Engelse vloot en zoekt op het eiland naar de sporen van de koloniale geschiedenis. Bij dat onderzoek spelen zijn eigen oorlogservaringen voortdurend op. En dan vindt hij in een van de archieven het verhaal van zijn naamgenoot, Plunkett, een negentienjarige adelborst aan boord van The Marlborough, die omkomt tijdens de slag met de Ville de Paris.

‘Plunkett? His veins went cold. From what shire was he?

On what hill did he pause to watch gulls follow a plough,
seabag on one shoulder, with his apple-cheeked sheen?
This was his search’s end. He had come far enough

to find a namesake and a son. Aetat XIX.
Nineteen. Midshipman. From the horned sea, at sunrise
in the first breeze of landfall, drowned. And so, close

his young eyes and the ledger. Pray for his repose
under the wreath of lila ink, and the wreath
of the foam with white orchids. Bless my unbelief,

Plunkett prayed….

Het echtpaar Plunkett was kinderloos, maar nu was het voor de oude Plunkett alsof deze jonge naamgenoot, die omkwam in een zeeslag, haast hondervijftig jaar voordat hij zelf als jonge man de verschrikkingen van een oorlog zou meemaken, zijn zoon was geweest. Hij gaat steeds meer nadenken over tijd, toeval, samenloop van omstandigheden, hoe geschiedenissen geconstrueerd worden en gerelativeerd, en op welke manier ieder mens in zijn eigen geschiedenis staat.

‘… he had come that far

to learn that History earns its own tenderness
in time; not for a navel victory, but for
the V of a velvet back in a yellow dress….’

The great events of the world would happen elsewhere.
There were those who thought his war had been the best war,
that the issues were nobler then, the cause more clear,

their nostalgia shone like the skin on his old scar….’

Met deze opmerkingen doe ik natuurlijk aan het gedicht geen enkel recht; ook bij het voorbereiden van deze column werd ik er weer helemaal door meegsleept. Ik wilde Walcott echter op deze manier presenteren omdat hij op inspirerend wijze met literaire middelen verschillende perspectieven naar voren brengt op de koloniale ervaring in de hedendaagse samenleving.

4 Colonialism in Question

Tenslotte noem ik nog heel kort als derde boek het werk van Frederick Cooper, Colonialism in question: theory, knowledge, history uit 2005. Ik vind het daarom een belangrijk boek om dat het koloniale geschiedenis plaatst in een breed kader, zowel historiografisch als conceptueel. Dat gaat dan om concepten als identiteit, globalisering en modernisering en om de betekenis van het koloniale verleden in processen van natievorming. Twee punten haal ik eruit.

Ten eerste dat we moeten oppassen om bij het trekken van historische lijnen een grote sprong te maken van de koloniale tijd naar de recente geschiedenis. Cooper vraagt meer aandacht voor historisch onderzoek over juist de overgangssituaties: naar de veranderingen in de maatschappelijke verhoudingen tijdens een uiteenvallend koloniaal bestel en de tot standkoming van de nieuwe natiestaten als een wederzijds proces.

Ten tweede, dat we ons moeten realiseren dat nog niet zolang vrijwel alle natiestaten begrensd zijn geraakt binnen één enkel territorium. Dat geldt voor Nederland, dat tot ver in de twintigste eeuw een deel van het Koninkrijk zelfs expliciet aanduidde als ‘Tropisch Nederland’; maar het geld ook voor heel veel andere nationale staten.

En daarmee ben ik terug bij het begin van mijn colum, met een pleidooi voor meer aandacht voor de koloniale achtergrond van de geschiedenis van de Nederlandse natiestaat met alle connotaties van politiek en cultureel burgerschap die daarbij horen.

Susan Legêne, 10 september 2008

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 10 september 2008. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 10-09-2008 - foto 1 Historisch Café 10-09-2008 - foto 2 Historisch Café 10-09-2008 - foto 3 Historisch Café 10-09-2008 - foto 4 Historisch Café 10-09-2008 - foto 5

Foto´s: Karel Bettink

Naar de archiefindex Naar boven