Archief - HC zaterdag 31 maart 2007

Dit extra Historisch Café vindt eenmalig plaats van 15-17u in het Koffiehuis van de KHL, Oostelijke Handelskade 44 te Amsterdam (-> routebeschrijving)

Beschrijving van het programma

15.00 – Hoe versier je Michiel Adriaenszoon de Ruyter? – Column door Joke Korteweg

Dit jaar is het vierhonderd jaar geleden dat Michiel Adriaenszoon de Ruyter (24 maart 1607-29 april 1676) werd geboren. Op 23 maart wordt bij de officiële opening van het Michiel de Ruyter-jaar in zijn geboorteplaats Vlissingen het gedenkboek De admiraal. De wereld van Michiel Adriaenszoon de Ruyter (Van Wijnen, Franeker) van de historici A.Th. van Deursen en J.R. Bruijn gepresenteerd. Maritiem historica Joke Korteweg selecteerde daarvoor enkele honderden full-colour illustraties en voorzag ze van uitvoerige bijschriften. In haar column vertelt ze hoe ze de geschiedenis van de beroemde zeevader uitbeeldde. Wat komt er allemaal kijken bij het visualiseren van de geschiedenis? Hoe leg je, zoals de drie auteurs van het boek nadrukkelijk beogen, verbanden met onze eigen tijd?

Joke E. Korteweg (1970) is als historica gespecialiseerd in maritieme geschiedenis. Onlangs publiceerde zij Kaperbloed en koopmansgeest. "Legale zeeroof" door de eeuwen heen (Amsterdam 2006), over de kapers, vrijbuiters en avonturiers die als particulieren in oorlogstijd, in opdracht van de overheid, de zeeën bevoeren om vijandelijke handelsschepen als prijs op te brengen. Zij promoveerde op Hollands glorie? De Nederlandse zeesleepvaart als nationaal symbool (Amsterdam 2006).

15.15 – Eerherstel voor de historische mythe? – Interview met H.W. von der Dunk over geschiedenis en herinnering

De geschiedwetenschap is haar oude kompas is kwijtgeraakt en op zoek naar een ander, betoogt Hermann W. von der Dunk in zijn nieuwe studie In het huis van de herinnering. Een cultuurhistorische verkenning (Amsterdam, Prometheus, 2007). Dat alle geschiedenis een soort herinnering is, was zo vanzelfsprekend dat historici het thema lange tijd aan filosofen en psychologen overlieten, maar de laatste decennia is daar grondig verandering in gekomen. Ook de professionle beoefenaren van de geschiedenis begonnen zich te interesseren voor het verschijnsel waar heel hun wetenschap en wijsheid zo nauw mee is vergroeid.

In zijn nieuwe boek gaat Von der Dunk uitgebreid in op het fenomeen van de collectieve herinnering en bepleit daarbij een eerherstel voor de historische mythe. Grote verhalen doen ons een glimp zien van een boventijdelijke waarheid. Daarnaast gaat Von der Dunk ook in op de geschiedenis van de autobiografie en biografie van de oudheid tot op heden en op onze nog immer actuele omgang met de twee wereldoorlogen in de afgelopen eeuw.

In het interview zal het ook gaan over Von der Dunks eigen herinneringen aan een lange en vruchtbare loopbaan in de geschiedwetenschap.

Hermann W. von der Dunk (1928) is emeritus hoogleraar contemporaine en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Zijn opus magnum, het duizend bladzijden tellende De verdwijnende hemel. Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw (Amsterdam 2000) beleefde diverse herdrukken en werd ook in andere talen vertaald. Von der Dunk publiceerde eerder enkele tientallen boeken over onder meer Duitsland, de Sjoa en de grote oorlogen van de twintigste eeuw, de theorie en de filosofie van de geschiedenis en over allerlei aspecten van de cultuurgeschiedenis.

16.00 uur – Pauze

16.15 uur – Migratie en integratie: some things never change? – Vergelijkend gesprek met Fik Meijer en Erika Kuijpers

cover van Vreemd volk In Vreemd volk. Integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld (2007) schrijft Fik Meijer over migratie, integratie en discriminatie in de Oudheid - van de klassieke Griekse stadstaten via het door Alexander de Grote veroverde wereldrijk naar de Romeinse opvolger daarvan, om te eindigen met de Christenen binnen het Romeinse Rijk.

Erika Kuijpers promoveerde op Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam (2005), het resultaat van een grondige speurtocht naar de - veelal Duitse en Scandinavische - 17e-eeuwse nieuwkomers in Amsterdam. Ze gaat uitgebreid in op de herkomst van deze migranten en de manier waarop ze aardden in Amsterdam. Waarom kwamen ze naar Amsterdam en hoe ging de stad met ze om? Waar gingen ze wonen, met wie trouwden ze, waar vonden ze werk en waar klopten ze aan in nood? In hoeverre waren ze economisch zelfstandig en in welke mate kunnen we spreken van integratie? Het beeld dat ze schetst is dat hun komst het ontstaan van een omvangrijke loonafhankelijke onderklasse betekende, in een stad die tegelijkertijd veranderde van een overzichtelijke samenleving tot een metropool met modern aandoende grotestadsproblemen.

In een vergelijkend gesprek gaan we in op thema's als de redenen voor migratie, de herkomst van de migranten, de positie en bejegening van de nieuwkomers, de mate van 'vreemdelingenbeleid' door de overheid en van integratie van 'vreemd volk'. Kan een vergelijkend gesprek over migratie, integratie en discriminatie in radicaal verschillende samenlevingen ons een beter inzicht geven in een problematiek, die altijd actueel zal blijven? Of zijn de verschillen te groot om vergelijkingen überhaupt zinvol te maken?

Fik Meijer (1942) studeerde Klassieke Talen en Oude Geschiedenis aan de Universiteit van Leiden en promoveerde in 1973 op een proefschrift over Catilina. In 1992 werd hij bijzonder hoogleraar Zeegeschiedenis van de Klassieke Oudheid aan de UvA en sinds 1999 is hij daar gewoon hoogleraar Oude Geschiedenis. Hij vertaalde teksten van klassieke auteurs als Gregorius van Tours, Vegetius, Flavius Josephus en Paulus Diaconus. De laatste jaren legt hij zich vooral toe op het schrijven voor een groter publiek. Voorbeelden hiervan - naast Vreemd volk - zijn o.a. Keizers sterven niet in bed (2001), Gladiatoren (2003), Wagenrennen (2004) en Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium (2005), allemaal verschenen bij uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep.

-> Boeken van Fik Meijer bij uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep.

-> Een fragment uit Vreemd volk, een bespreking ervan en een radio-interview met Fik Meijer in De Avonden vind je hier.

Erika Kuijpers (1967) studeerde economische en sociale geschiedenis aan de UvA. Van 1997 tot 2003 was zij als promovenda verbonden aan het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) aan de Universiteit Utrecht. In 2005 promoveerde ze op Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam. Op 15 maart 2007 kreeg ze hiervoor de Keetje Hodshon Prijs toegekend, een aanmoedigingsprijs voor onderzoekers die in het jaar van toekenning niet langer dan vijf jaar zijn gepromoveerd, ter bekroning van oorspronkelijk onderzoek op het gebied van de geesteswetenschappen. Momenteel doet ze bij het OGC onderzoek naar de geschiedenis van de arbeidsmarkt in Holland van de 13e tot en met de 16e eeuw.

17.00 – Nabomen in het Koffiehuis van de KHL

Met dank aan

Het Historisch Café van zaterdag 31 maart wordt mede mogelijk gemaakt door uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep (www.klassieken.nl), uitgeverij Van Wijnen (www.uitgeverijvanwijnen.nl) en Athenaeum Boekhandel (www.athenaeum.nl).

Athenaeum Boekhandel biedt de mogelijkheid de te bespreken titels aan te schaffen tijdens dit Historisch Café.

Naar de archiefindex Naar boven

Hoe versier je Michiel Adriaenszoon de Ruyter?

Versieren heeft in de Nederlandse taal veelal een weinig positieve betekenis. De betekenis die Van Dale aan dit woord geeft, varieert van 'opsmukken' tot 'verleiden' of 'op slinkse wijze bemachtigen'. U begrijpt dat ik even aarzelde toen de organisatoren van deze middag mijn column de werktitel 'Hoe versier je Michiel de Ruyter?' meegaven. Temeer omdat geen weldenkend historicus de heldhaftige, beminnelijke, godvrezende admiraal in verband zou durven brengen met welke versierpoging dan ook.

Ter gelegenheid van de uitgave van het herdenkingsboek dat vorige week ter gelegenheid van de 400e geboortedag van Michiel de Ruyter verscheen, werd mij gevraagd om zorg te dragen voor het beeldmateriaal en de bijbehorende bijschriften. In een beeldcultuur als de onze is een 'versierd verhaal' immers onontkoombaar. En als u geneigd bent om toch een positieve betekenis aan dit begrip te hechten, helpt Van Dale ons opnieuw uit de droom: 'een versierd verhaal' staat gelijk aan 'een verzonnen verhaal'.

Ik zal vanmiddag niet proberen om mijn versierpogingen te rechtvaardigen. Dat hoeft ook niet in dit gezelschap, want historici zijn immers rasversierders, zij het dan vaker met woorden dan met beeldmateriaal. Daarom heb ik de werktitel van deze column tot de officiële titel gemaakt, in de hoop daarmee aan te kunnen tonen dat het begrip versieren een wezenlijk onderdeel is van het historisch ambacht. Meer zoiets als 'verbeelden', hoewel ook daar taalkundig vaak de betekenis van 'fantaseren' aan wordt gegeven. Kennelijk kunnen wij Nederlanders met die begrippen niet zo goed uit de voeten, maar dat zegt wellicht meer over de Nederlander dan over het versieren zelf. Een geslaagde versierpoging op historisch gebied moet mijns inziens aan twee belangrijke voorwaarden voldoen.

Allereerst is er een esthetische voorwaarde. Met Huizinga zou iedere historicus moeten beseffen dat er een diepe verwantschap is tussen geschiedenis en kunst. De taak van de geschiedschrijver is volgens Huizinga het oproepen van een beeld van het verleden en dat kan volgens hem pas als men eerst zelf in vervoering is geraakt, een historische sensatie heeft ondergaan. Een historisch detail van een prent of schilderij, schreef Huizinga, kan plots "het gevoel van een onmiddellijk contact met het verleden geven, een sensatie even diep als het zuiverste kunstgenot, een [lach niet] bijna ekstatische gewaarwording van niet meer mijzelf te wezen, van over te vloeien in de wereld buiten mij, de aanraking van het wezen der dingen, het beleven der Waarheid [met een hoofdletter!] door de historie". En wat is er voor de lezer van een herdenkingsboek dan mooier om een beduimeld boekje te zien: Vertroostingen der gelooviger Ziele, tegen de verschrickingen des Doots en te beseffen dat De Ruyter dat tijdens één van zijn laatste reizen driemaal heeft gelezen. Of om bij de grafkist of het grafmonument van de admiraal te staan en daar in gedachten de rouwstoet door Amsterdam te zien lopen en de ellenlange toespraken te horen weerklinken. En te bedenken dat een kurassier het urenlang torsen van het loodzware harnas van de admiraal naar verluid niet heeft overleefd. Of een laatste voorbeeld: Witte de With via zijn portret in de ogen te kijken en je voorstellen hoe de woedeuitbarstingen van deze ruige vechtjas hebben geklonken. Versieren is immers ook: de lezer/kijker verliefd maken op het onderwerp, en beelden hebben dat vermogen in nog sterkere mate dan woorden. Misschien was mijn taak dan ook eerder het versieren van de lezer dan het versieren van De Ruyter.

Naast de esthetische kant heeft historisch bezig zijn ook een ethische kant. Professor Van Deursen schrijft in één van de twee essays die hij voor dit herdenkingsboek schreef: "De Ruyter vond zijn inspiratie in een groot plichtsbesef, in een benijdenswaardige werklust, en in liefde voor het vaderland. Maar moeten we hem met één woord typeren, dan is dat niet vaderlander of plichtenmens, en ook niet zeeheld of admiraal. Dat ene woord kan geen ander zijn dan: christen." Daarmee geeft hij zijn beeld van de admiraal allereerst op een manier die Huizinga bedoelde als hij over 'aesthetiek' sprak. Maar Van Deursen doet meer. Dat wat Huizinga omschrijft als: "De ingeving die u elk oordeel doet vellen, mag slechts gedragen worden door een volstrekte overtuiging: zoo móet het geweest zijn." Dat geldt voor de schrijvende historicus, maar niet minder dient ook de 'versierder' zijn werk te doen binnen de grenzen van wat ethisch en esthetisch verantwoord is. Hoewel de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat er ook nog wel enkele andere, meer prozaïsche grenzen zijn, zoals de kosten van illustraties en de onvermijdelijke begrenzingen in de toegemeten tijd.

In het herdenkingsboek worden drie essays (van de hand van professor Van Deursen en van de emeritus-hoogleraar zeegeschiedenis Bruijn) gevolgd door drie beeldverhalen: illustaties die door uitgebreide bijschriften door mij 'aan elkaar worden gepraat'. Het eerste deel volgt het persoonlijke leven van De Ruyter en zijn gezin, het tweede deel toont de tijd waarin hij leefde - met name op maritiem gebied - en het derde deel schetst hoe de admiraal door de eeuwen heen uitgroeide tot nationaal symbool en keer op keer tot een eigentijdse held werd gevormd. In onze tijd is dat niet anders. In een krantenartikel over de De Ruyter-herdenking van vorige week werd geschreven: "De Ruyter zelf zou toch vreemd hebben opgekeken, zo stel ik mij voor, wanneer hij zou hebben geweten dat zijn vaderland hem vier eeuwen na zijn geboorte vooral zou eren vanwege zijn vriendschap met een zwarte jongen en voor het feit dat hij niet alle moslims onmiddellijk de hersens insloeg." Het herdenkingsboek biedt in woord en beeld een veelzijdiger blik op de admiraal. Om het nog maar een keer met Huizinga te zeggen: "Alleen de volmaakt eerlijke behoefte, om het verleden zoo goed mogelijk te verstaan, zonder bijmenging van eigen geest, maakt een werk tot historie."

In één van de klassen die ik lesgeef en waar ik iets had verteld over mijn taak bij het herdenkingsboek, vroeg een leerling op een keer: "U bent er morgen niet, hè? Gaat u weer plaatjes van Michiel de Ruyter googlen?" In een samenleving waar men als vanzelfsprekend en kritiekloos meent het antwoord op iedere vraag op internet te kunnen vinden en waar het historisch besef weinig ontwikkeld is, heeft het versieren van een zeventiende-eeuwse admiraal wellicht een veel diepere waarde dan men op het eerste gehoor wat lacherig zou denken!

Joke Korteweg, 31 maart 2007

Naar de archiefindex Naar boven

Verslag

Column

Onder de spannende titel 'Hoe versier je Michiel Adriaenszoon de Ruyter?' hield maritiem historica Joke Korteweg een warm pleidooi voor het versieren in het historische ambacht. Korteweg sprak uit eigen ervaring, want zij selecteerde voor het gedenkboek De admiraal. De wereld van Michiel Adriaenszoon de Ruyter van de historici A.Th. van Deursen en J.R. Bruijn enkele honderden illustraties en voorzag deze van uitvoerige bijschriften. Volgens haar heeft versieren binnen het historische ambacht een esthetische kant (het fraai verbeelden van het verleden) en een ethische kant (een eerlijk beeld geven van vroeger). Lees de volledige tekst van de column hierboven.

Interview

Hermann von der Dunk werd geïnterviewd naar aanleiding van zijn binnenkort te verschijnen studie In het huis van de herinnering. Een cultuurhistorische verkenning. Hierin stelt hij dat alle geschiedenis een soort herinnering is, wat lange tijd erg vanzelfsprekend was, waardoor historici het thema links lieten liggen. De laatste decennia is er ook onder professionele historici weer interesse voor het verschijnsel. Het interview ging zowel over deze wetenschappelijke vorm van herinnering als over Von Der Dunk zijn eigen herinneringen aan zijn intellectuele loopbaan.

Wat was de aanleiding om In het huis van herinnering te schrijven? Von Der Dunk heeft gedurende zijn hele carrière veel geschreven over herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog. Dat maakte hem benieuwd naar de aard en de betrouwbaarheid van de herinnering. Vonden 'gewone mensen' de twintigste eeuw ook zo'n catastrofe of is dat een vertekening van ons collectieve geheugen? Ook realiseerde hij zich hierdoor dat wij weinig weten van herinneringen van de gewone man vóór de twintigste eeuw. Daarnaast schreef hij het boek omdat hij meent dat het jammer is dat de professionele geschiedschrijving en het collectieve geheugen steeds meer uit elkaar zijn gegroeid. Dat komt voornamelijk door de opkomst van de economische geschiedschrijving met zijn statistieken. Dat is geen aanklacht, maar wel jammer. Gelukkig is er de laatste 20 jaar weer hernieuwde belangstelling voor de herinnering. Dit begon bij de Franse historicus Pierre Nora.

Is het dan niet de taak van historici om de mythen van de herinnering door te prikken? Von Der Dunk reageert laconiek: zeggen statistieken of de magen van mensen iets over honger in de hongerwinter? Statistieken zijn ook niet dé waarheid. Zijn boek was dan ook niet direct een pleidooi voor mythes. Hij constateert slecht dat mensen mythes nu eenmaal nodig hebben. Statistieken zijn de mythen van de economische geschiedenis.

Is herinnering, zoals Nora het gebruikt althans, niet synoniem voor geschiedenis? Von Der Dunk meent dat alle geschiedenis gebaseerd is op herinnering, op direct contact met het verleden, en dat herinnering en geschiedenis dus in het verlengde van elkaar liggen. Herinnering wordt meteen geschiedenis. Als Bismarck een brief schrijft, dan doet hij dat op basis van dingen die hij in zijn hoofd heeft, ook al is het een beleidsopdracht. Alle geschiedenis begint met het hedendaagse bewustzijn. Alle oudere geschiedenis is begonnen als contemporaine geschiedenis. Tegenwoordig mag een intiem verhaal weer binnen de geschiedwetenschap en is deze niet pas wetenschappelijk als er een grafiek bij komt kijken.

Hoe zit het met de eigen herinneringen van Von Der Dunk? Muziek en toneel waren zijn eerste grote liefdes. Op school had hij veel aan toneel gedaan. Ook via toneel en muziek verschaf je je toegang tot een andere wereld, bijvoorbeeld als je je verdiept in de personages van Shakespeare. Als jongen kende Von Der Dunk alleen de historicus Johan Huizinga. Van Pieter Geyl, de grote Utrechtse historicus, had hij alleen eens een boek over Napoleon in de winkel zien liggen. Omdat hij interesse had in geschiedenis, en omdat hij in Bilthoven woonde, ging hij geschiedenis studeren aan in Utrecht. Als student las Von Der Dunk Napoleon en hij vond het een interessant boek. Het boek laat zien hoe diverse geschiedschrijvers Napoleon zagen en hoe ze zijn nalatenschap gebruikten. Door dat boek realiseerde hij zich dat geschiedschrijving niet objectief is.

Ziet Von Der Dunk zich eigenlijk als een geschiedschrijver wiens taak het is om het Grote Buitenland onder de aandacht van Nederlanders te brengen? Hij ziet dit niet als zijn taak, maar vindt wel dat zowel Nederland als hijzelf de laatste paar jaar zijn veranderd. Nederland is steeds meer naar binnen gericht en zelfgenoegzaam. Een tegengeluid is dan nodig, en als hij daar een bijdrage aan kan leveren dan is dat goed. Ook vanuit zijn achtergrond is er een belangstelling voor het buitenland, met name voor Duitsland.

Is Von Der Dunk ook anders over de (historiografie van de) Tweede Wereldoorlog gaan denken? Ooit recenseerde hij Pressers Ondergang, maar dat werd geweigerd door BMGN (en niet door het Tijdschrift voor Geschiedenis, zoals de mythe wil). Dat stak hem, omdat die weigering voor een belangrijk deel voortkwam uit het feit dat een jonge wetenschapper geen gevestigde historicus mocht bekritiseren. Von Der Dunk vond dat het boek de jodenvervolging teveel uit zijn context haalde. Zeker achteraf heeft hij echter grote waardering voor de attenderende functie die het boek heeft gehad. Het heeft Nederland bewust gemaakt van de verschrikkingen van de holocaust. Dat bewustzijn kwam pas in de jaren zestig. Die nieuwe collectieve herinnering drukt andere aspecten van de Tweede Wereldoorlog, zoals de ellende van niet-joodse burgers in bezet gebied, in de schaduw. Je blijft als historicus dus bezig om bepaalde elementen van de collectieve herinnering te corrigeren.

Zijn collectieve herinneringen dan wel nuttig? Heb je geen goede en slechte mythen? Von Der Dunk zegt hierop dat het niet gaat om de beoordeling van mythen, maar om de simpele constatering dat de mensheid ze nu eenmaal nodig heeft. Mensen hebben altijd kritiek op de vorige generaties en vervangen zo delen van de werkelijkheid met hun eigen mythen. Er zijn maar beperkte rationele criteria om het verleden op waarde te schatten.

Kunnen we op basis van Het verdwijnen van de hemel, zijn boek over de secularisatie in West-Europa, concluderen dat Von Der Dunk het spijtig vindt dat de collectieve mythe van de religie aan kracht heeft ingeboet? En is hij daarmee een cultuurpessimist? Ten eerste verwijst het boek niet alleen naar secularisatie, maar ook naar het verdwijnen van iedere andere vorm van hiërarchie binnen de maatschappij: de culturele elite is verdwenen in de democratie. Op zich is het goed dat het individu zich heeft ge&ecute;mancipeerd, maar dat proces heeft zich wel erg snel voltrokken. Er is geen ingeboren fatsoen meer in onze reclamecultuur, al dan niet religieus. Alles is gericht op succes en roem.

Naar aanleiding van vragen uit de zaal zegt Von Der Dunk dat hij nog wel vertrouwen in de toekomst heeft. Hij hoopt mensen met zijn kritiek te prikkelen en zo het beste in mensen naar boven te halen. Soms is neergang ook nodig om het beste in mensen naar boven te halen. De bezetting heeft bijvoorbeeld ook solidariteit in mensen aangewakkerd. Daarnaast vertelt de emeritus hoogleraar dat hij werkt aan zijn mémoires.

Vergelijkend gesprek

Naar aanleiding van de boeken Vreemd volk. Integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld (2007) en Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in 17e-eeuws Amsterdam (2005) is er een vergelijkend gesprek over migratie en integratie in respectievelijk de oudheid en de vroegmoderne tijd.

Aanleiding voor haar proefschrift Migrantenstad was voor Erika Kuijpers een hiaat in de literatuur. Amsterdam was in nog geen eeuw tijd gegroeid van 30.000 naar 200.000 inwoners. Omdat in er vroegmoderne steden altijd een sterfteoverschot is, kan dat alleen komen door immigratie. Toch waren de sociale gevolgen daarvan zeer summier onderzocht. Ze was benieuwd wie er naar Amsterdam kwamen, met wie ze trouwden, waar ze werkten enzovoorts. Onder migranten verstond ze overigens iedereen van buiten de stad (dus ook mensen uit de Republiek).

Fik Meijer onderzocht in vreemd volk het fenomeen migratie gedurende de Oudheid: van de Griekse stadstaten via het Hellenisme tot Rome. Er zijn echter weinig bronnen en hun terminologie is verwarrend: net zoals je nu veel verschillende woorden hebt voor migranten. Hij trekt ondanks dat soort overeenkomsten echter liever geen oppervlakkige parallellen. In de oudheid keek men trouwens wisselend aan tegen het verschijnsel migratie. In Athene was men xenofoob, maar de Romeinen namen wel elementen uit vreemde culturen over. Grieken zagen zichzelf veel meer als het centrum van de wereld dan Romeinen. Barbaren – oftewel niet-Grieken – waren geboren voor de slavernij. Daarnaast was de Griekse wereld verdeeld in stadstaten. Grieken uit andere stadstaten zagen zij ook als vreemden. Zij werden als tweederangsburgers behandeld. Er was wel economische migratie naar Athene omdat dat loonde. De discriminatie nam je dan voor lief.

Migranten zijn wel een teken dat het goed gaat met een stad: er is welvaart en bedrijvigheid. Amsterdam had in de zeventiende eeuw arbeiders nodig. Hoewel er geen wervingsacties waren voor migranten, trok de stad wel. Als het slecht ging met de economie was arbeidsmigratie makkelijker. Rome had in de vroege keizertijd een intensieve bouwpolitiek, dus ook voldoende werk. Men joeg in Rome geen migranten weg. Het bestaan van vakgilden in de stad vergemakkelijkte de integratie. In dergelijke verenigingen werkten Romeinen en migranten samen.

Kuijpers vraagt zich af in hoeverre de xenofobe uitspraken van Grieken en Romeinen overeenkwamen met de werkelijkheid. Zo waren er in Amsterdam toneelstukken over domme Duitsers – moffenkluchten – maar huwden Duitsers vaak met Amsterdammers en werkte men veel samen. Meijer zegt dat er ook in de oudheid sprake lijkt van een dergelijk verschijnsel. Cato, Cicero en Seneca stonden afwijzend tegenover migranten, maar de integratie gaat door.

In Amsterdam was er sprake van zowel integratie als segregatie. In de zeventiende eeuw onderging Amsterdam een economische transformatie. Er kwamen nieuwe takken van nijverheid op, waarvoor ongeschoolde arbeid nodig was. Dat trok ongeschoolde migranten die aan de onderkant van de samenleving terecht kwamen. Men integreerde op de arbeidsmarkt, maar verkreeg geen burgerschap: men werd bijvoorbeeld buiten de gilden gesloten. Er ontstond in zekere zin een loonafhankelijke arbeidsklasse, alleen zonder klassenbewustzijn.

In Rome kun je in de inscripties zien dat er na verloop van tijd migranten van buiten Italië kwamen. Zij namen hun eigen gewoontes mee. Op een gegeven moment versmolten die soms met Romeinse gebruiken. De christenen waren in die zin een aparte categorie. Net zoals de joden erkenden zij maar één god. Verschil was dat christenen iedereen probeerden te bekeren. Judea werd soms aangepakt, maar de joodse religie werd getolereerd. Met de komst van de christenen ontstond een nieuw etnisch probleem. Heidenen en christenen begrepen elkaar totaal niet. Toen de keizers zich eenmaal bekeerd hadden tot het christenendom, werden de heidenen trouwens ook stevig aangepakt.

Leek Amsterdam op Rome voor de komst van het christendom? Religie was wel een probleem. De joden mochten geen lid worden van gilden, een vorm van institutionele discriminatie. Aan het begin van de zeventiende eeuw had men nog de pest aan katholieken, die samenkwamen in schuilkerken. In de loop van de tijd wordt men toleranter. Migranten uit Scandinavië en Duitsland waren doorgaans Luthers of gereformeerd, wat geen enkel probleem was. De Lutherse kerk speelde trouwens een interessante rol bij de migratie. Er ontstond een strijd tussen gevestigde migranten, die er al enkele generaties woonden, en nieuwkomers. Op een gegeven moment gingen Denen diensten eisen in hun eigen taal (in plaats van in het Duits). De burgemeesters verboden dat tot verdriet van de migranten. Religie speelde wellicht een minder belangrijke rol dan het verdedigen van gevestigde belangen.

Het publiek wil graag weten of het makkelijker was om te integreren als je in het leger had gezeten of als je slaaf was geweest. Als je slaaf was, hing het ervanaf waar je meester woonde. In de steden was integratie makkelijker dan op het platteland. In de keizertijd liep de slavernij terug. Het leger was een cultuur op zich. Op een gegeven moment barbariseerde het leger, wat de integratie dus niet bevorderde.

Paula van Rooij

Naar de archiefindex Naar boven

Karikatuur

Historisch Café 31-03-2007 - karikatuur door Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven

Foto´s

U vindt hier een foto-impressie van het Historisch Café van 31 maart 2007. Klik op de foto´s om een grotere versie te bekijken.

Historisch Café 31-03-2007 - foto 1 Historisch Café 31-03-2007 - foto 2 Historisch Café 31-03-2007 - foto 3 Historisch Café 31-03-2007 - foto 4
Historisch Café 31-03-2007 - foto 5 Historisch Café 31-03-2007 - foto 6 Historisch Café 31-03-2007 - foto 7 Historisch Café 31-03-2007 - foto 8
Historisch Café 31-03-2007 - foto 9 Historisch Café 31-03-2007 - foto 10 Historisch Café 31-03-2007 - foto 11 Historisch Café 31-03-2007 - foto 12
Historisch Café 31-03-2007 - foto 13 Historisch Café 31-03-2007 - foto 14

Foto´s: Gijs Sevenhuijsen

Naar de archiefindex Naar boven